ECLI:NL:RBZWB:2025:125

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
BRE 24-4300
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen afwijzing verzoek om kwijtschelding studieschuld niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 januari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De eiser had op 11 oktober 2022 een verzoek ingediend om kwijtschelding van zijn studieschuld, welk verzoek door de minister werd afgewezen. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd door de minister op 15 april 2024 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat was ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar werd geacht.

Tijdens de zitting op 14 november 2024 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd. De eiser voerde aan dat de termijnoverschrijding hem niet aangerekend kon worden, omdat hij in 2022 in een diagnosetraject zat en wachtte op hulp. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de eiser in staat was om zijn belangen te behartigen, aangezien hij in 2022 zelfstandig meerdere verzoeken had ingediend bij de minister.

De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding rechtvaardigen. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt. De eiser heeft geen recht op terugbetaling van het griffierecht en ook geen recht op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4300 WSFBSF

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de minister), verweerder.

Inleiding

1.1.
De minister heeft bij besluit van 11 oktober 2022 (primaire besluit) eisers verzoek om kwijtschelding van zijn studieschuld afgewezen. Met het besluit van 15 april 2024 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser zijn bezwaar te laat heeft ingediend en deze overschrijding niet verschoonbaar is te achten.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en mr. T.C.A. Hofman als gemachtigde van de minister. Laatstgenoemde heeft deelgenomen via een videoverbinding.
1.3.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Eiser voert aan dat hij van mening is dat de termijnoverschrijding hem niet aangerekend kan worden. Hij wijst daarbij op een diagnosetraject waarin hij in de loop van 2022 terecht kwam. Hij wachtte op ambulante hulp in de vorm van een derde persoon die hem administratieve en mentale richting kon geven. Sinds oktober 2023 heeft hij eindelijk dit stukje hulp.
4. Eiser erkent dat hij het bezwaar te laat heeft ingediend. Op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond van termijnoverschrijding achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Het gaat daarbij om de vraag of het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift niet aan de indiener kan worden toegerekend. Beoordeeld moet worden of de termijnoverschrijding het gevolg is van bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen of dat deze is veroorzaakt door handelen of nalaten van het bestuursorgaan. Bij de beoordeling of hiervan sprake is worden alle omstandigheden van het geval in hun samenhang bezien.
5. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat eiser gedurende de bezwaartermijn niet in staat is geweest om zijn belangen te behartigen. Eiser heeft in 2022 zelfstandig meerdere verzoeken ingediend bij de minister, te weten een verzoek om kwijtschelding en een verzoek om de opgelegde boetes in termijnen te betalen. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij van mei 2022 tot november 2023 werkzaam was. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen bijzondere omstandigheden die maken dat het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift eiser niet of slechts in geringe mate kan worden toegerekend.
6. Voor zover eiser in zijn beroepschrift nog heeft gewezen op zijn bezwaar tegen een besluit van 14 november 2023 merkt de rechtbank op dat door de minister tijdens de zitting is aangegeven dat hierop een beslissing is genomen waartegen eiser geen beroep heeft ingesteld.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hij krijgt daarom het griffierecht niet terug en hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van
B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier, op 9 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.