4.3Het oordeel van de rechtbank
Inleidende opmerking: [naam 1] handelde in de sfeer van de rechtspersoon
De rechtbank heeft acht geslagen op de jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin is bepaald dat een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de verboden gedraging van een natuurlijk persoon redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
De rechtbank stelt dat [naam 1] met de internetverkoop van (genees)middelen in de sfeer van de rechtspersoon [rechtspersoon] B.V. heeft gehandeld. [naam 1] was werkzaam ten behoeve van de rechtspersoon, zijn gedragingen zijn de rechtspersoon dienstig geweest in het uitgeoefende bedrijf en zijn gedragingen pasten ook in de normale bedrijfsuitvoering van de rechtspersoon. De rechtspersoon hield zich blijkens het register de Kamer van Koophandel bezig met detailhandel via internet van non-food. De gedragingen van [naam 1] ten behoeve van de rechtspersoon kunnen dan ook aan de rechtspersoon/verdachte worden toegerekend.
Is Etizolam een geneesmiddel?
Tijdens de doorzoeking in de woning van [naam 1] zijn 7.616 pillen bevattende Etizolam gevonden. Gezien het verweer van de verdediging, dient als eerste de vraag te worden beantwoord of Etizolam als een geneesmiddel is aan te merken.
In het beschikbare rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd van 18 maart 2022 wordt geconcludeerd dat Etizolam voldoet aan de omschrijving van het begrip geneesmiddel als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Geneesmiddelenwet. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarover anders te oordelen. De gestelde vraag kan dan ook bevestigend worden beantwoord.
Het opzet van verdachte op het delict
De volgende vraag die voorligt is of [naam 1] en daarmee ook verdachte het opzet heeft gehad op het ten laste gelegde delict.
De rechtbank heeft voor een antwoord op die vraag rekening gehouden met de eerdere zaak tegen [naam 1] die de verdediging met betrekking tot feit 2 heeft aangehaald (parketnummer 02-252854-20) en waarvan de raadsman stukken heeft overgelegd. In die zaak werden door de politie op of omstreeks 16 augustus 2019 diverse middelen, waaronder ook Etizolam en ETH-LAD, in beslag genomen. Alle middelen werden kort na de inbeslagname door de politie vernietigd. Op 29 september 2020 berichtte het Openbaar Ministerie aan de verdediging per e-mail dat er geen vervolging in die zaak zou plaatsvinden. Op 9 oktober 2020 werd door het Openbaar Ministerie een formeel “kennisgeving sepot” aan [naam 1] verzonden met als reden dat er sprake was van onvoldoende bewijs in die zaak. Er ligt een rapport inzake de toekenning van de schade van 15 mei 2020 in verband met het verlies van de in beslag genomen goederen. Het schadebedrag dat in dit rapport wordt vermeld, te weten € 80.112,41, was volgens de raadsman in september 2020 aan [naam 1] uitgekeerd en gebaseerd op de inkoopprijzen van de middelen blijkens de inkoopfacturen van verdachte. [naam 1] heeft ter zitting benadrukt dat onder voormeld bedrag ook vergoedingen voor de vernietigde middelen Etizolam en ETH-LAD vallen. Door de officier van justitie is dit niet betwist, wel heeft zij aangegeven dat (het verzoek tot) deze schadevergoeding door de politie is behandeld en uitgekeerd.
Het hoeft verder geen betoog dat door politie en/of justitie alleen een schadevergoeding wordt toegekend in het geval van legale middelen en activiteiten, niet bij illegale praktijken. Deze schade-uitkering is eveneens een aanwijzing dat het handelen van [naam 1] door het Openbaar Ministerie destijds niet als strafbaar werd gezien. Het Openbaar Ministerie spreekt weliswaar ter zitting van een “fout”, van een “omissie” in die zaak, doch dit was voor [naam 1] toen niet duidelijk.
De doorzoeking in de onderhavige zaak vond slechts acht à negen maanden na de sepotbrief plaats, waarbij exact dezelfde middelen (Etizolam en ETH-LAD) zijn aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank kon verdachte in dit specifieke geval, gelet op het korte tijdsverloop tussen de twee zaken en de combinatie van de sepotbrief én de uitkering van een schadevergoeding, het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat zij bij het opnieuw aankopen van dezelfde middelen niet strafbaar zou handelen, dat het ging om legale producten.
De rechtbank kan uit de beschreven gang van zaken dan ook niet afleiden dat [naam 1]
vol opzetop het delict heeft gehad.
Evenmin kan naar het oordeel van de rechtbank het
voorwaardelijk opzetworden bewezen, nu niet kan worden vastgesteld dat [naam 1] zich willens en wetens aan de aanmerkelijke kans heeft blootgesteld dat hij zou handelen in verboden middelen, en die kans op de koop heeft toegenomen.
Normaliter is het risico van een handelaar voor zichzelf en geldt een onderzoeksplicht ten aanzien van de spullen/stoffen waarin hij handelt. Hij kan niet slechts afgaan op de mededelingen van een leverancier of groothandel. Hij dient zelf zorgvuldig te onderzoeken of de producten waarin hij handelt niet clandestien zijn.
Echter, [naam 1] mocht erop vertrouwen dat hij legaal bezig was, zoals hierboven is overwogen. Daarnaast was in de periode 2019-2021 de voor hem relevante wettekst uit de Geneesmiddelenwet niet gewijzigd en was daarover ook geen nieuws in de media terug te lezen. Over het middel Etizolam is überhaupt nauwelijks jurisprudentie te vinden waaruit [naam 1] ondubbelzinnig had kunnen opmaken dat zijn gedragingen strafbaar waren.
Deze omstandigheden tezamen maken dat van [naam 1] geen (extra) onderzoeksplicht kon worden gevergd.
Dit betekent dat aan het opzetvereiste benodigd voor een bewezenverklaring van het misdrijf onder feit 1 niet wordt voldaan.
Is er sprake van een overtreding?
Als een economisch delict, zoals onder feit 1 is ten laste gelegd, niet opzettelijk is begaan, kan er weliswaar geen sprake zijn van een misdrijf maar mogelijk wel van een overtreding conform artikel 2 lid 1 Wet op de economische delicten.
De rechtbank gaat thans na of de overtreding kan worden bewezen.
Het aanwezig hebben van een geneesmiddel
Zoals reeds is aangehaald, zijn op 9 juni 2021 in de woning van [naam 1] pillen bevattende Etizolam aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat [naam 1] deze pillen op die ene dag feitelijk aanwezig heeft gehad. De wettekst van artikel 40 van de Geneesmiddelenwet rept echter niet over het bestanddeel
aanwezig hebben. Daarin is wel het bestanddeel
in voorraad hebbenvan een geneesmiddel opgenomen. Nu het juiste bestanddeel in de tenlastelegging ontbreekt, is het feit niet kwalificeerbaar. Van de andere bestanddelen in voormeld artikel, te weten het te koop aanbieden, verkopen, afleveren, ter hand stellen, invoeren en uitvoeren
– in zoverre die al zijn vermeld in de tenlastelegging ‒ is in deze zaak op datum van 9 juni 2021 niet gebleken.
Conclusie
Nu de beoogde kwalificatie niet kan volgen, zal de rechtbank verdachte ter zake van feit 1 ontslaan van alle rechtsvervolging.
Behoort ETH-LAD tot Lijst I van de Opiumwet?
Bij de doorzoeking van 9 juni 2021 in de woning van [naam 1] zijn naast de gegevensdragers met kinderporno en de pillen bevattende Etizolam een hoeveelheid zegels in beslag genomen. Een deel van de zegels, in totaal 66, zat verpakt in plastic zakjes met het opschrift ‘ETH-LAD’. Deze zegels zijn veiliggesteld onder SIN [ [kenmerk 1] ] en [ [kenmerk 2] ] en door dr. [naam 2] , deskundige verdovende middelen van het NFI, onderzocht op verdovende middelen. In deze zegels werd
6-ethyl-6-nor-lyserginezuurdiethylamide, oftewel ‘ETH-LAD’, aangetoond. Dit is een stof die qua molecuulstructuur sterk lijkt op LSD, een stof die op lijst I van de Opiumwet (OW) staat.
[naam 1] erkent dat de inbeslaggenomen zegels ETH-LAD bevatten.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of ETH-LAD behoort tot lijst I van de OW.
Eerst stelt zij enkele feiten vast die niet worden betwist aan de hand van het aanvullend rapport van dr. [naam 2] van het NFI en haar mondelinge toelichting daarop ter zitting.
In de opsomming van substanties op lijst I van de OW staat de volgende voetnoot, met alleen de relevante delen zichtbaar: “
de […]derivaten van lyserginezuur, en de daarvan door invoering van methyl-[…]groepen verkregen middelen”. De rechtbank begrijpt dat in deze context
lyserginezuurals LSD mag worden beschouwd. De molecuulstructuur van LSD en ETH-LAD zijn identiek, behalve dat bij LSD aan het stikstofatoom op de N(6) positie een methylgroep (-CH3) vast zit, en bij ETH-LAD een ethylgroep (-C2H5). ETH-LAD wordt gesynthetiseerd door eerst bij LSD de methylgroep te verwijderen waardoor het tussenproduct nor-LSD ontstaat. Vervolgens wordt op dezelfde positie een ethylgroep toegevoegd om ETH-LAD te vormen. Het is niet mogelijk om in één stap een methylgroep aan LSD toe te voegen om ETH-LAD te maken.
De verdediging betwist dat ETH-LAD onder de bovengenoemde (voetnoot) van lijst I van de OW valt. Ten eerste wordt gesteld dat er bij de synthese van ETH-LAD op geen enkel moment een methyl-groep wordt ingevoerd. Er wordt enkel een methylgroep verwijderd van LSD en vervolgens een ethylgroep ingevoerd bij het tussenproduct nor-LSD. Deze synthese valt volgens de verdediging daarom niet onder de beschrijving van voetnoot 1 van lijst I van de OW. Ten tweede stelt zij dat ETH-LAD niet als derivaat van LSD kan worden beschouwd, omdat er meerdere chemische stappen nodig zijn om ETH-LAD te verkrijgen. Verwezen wordt naar het standpunt van dr. [naam 3] , voormalig forensisch toxicoloog, die stelt dat het discutabel is dat ETH-LAD een derivaat is van LSD omdat de syntheseroute niet eenvoudig is en geen één-staps-reactie. Dr. [naam 3] is daarom van mening dat de tekst van de voetnoot van lijst I van de OW niet doelt op de methylering van de N(6)-methylgroep van LSD. De verdediging stelt aanvullend dat er in de internationale wetenschap discussie bestaat over de vraag of de definitie van derivaten beperkt moet worden tot stoffen die in één chemische stap afgeleid kunnen worden, of dat het begrip ruimer gedefinieerd moet worden.
De officier van justitie is van mening dat ETH-LAD onder de bovengenoemde voetnoot van lijst I van de OW valt, en onderbouwt dit met de bevindingen van dr. [naam 2] .
Dr. [naam 2] stelt dat gekeken dient te worden naar de molecuulstructuur van ETH-LAD ten opzichte van LSD. Uiteindelijk is er overkoepelend een methylgroep ingevoerd, door een waterstofatoom van de bestaande methylgroep aan het stikstofatoom op de N(6) positie van LSD te vervangen door een aanvullende methylgroep. Volgens dr. [naam 2] maakt het hierbij niet uit op welke manier ETH-LAD gesynthetiseerd is, en of dit via een één-staps- of meerstapssynthese plaatsvindt. Het gaat om het eindproduct. Indien dit wel relevant zou zijn, zou dit een situatie op kunnen leveren waarin identieke stoffen al dan niet strafbaar zijn afhankelijk van de manier waarop deze gesynthetiseerd zijn. Zij concludeert dat ETH-LAD wel onder lijst I van de OW is te scharen. Dr. [naam 2] geeft ook aan dat het NFI de afgelopen jaren meerdere keren over ETH-LAD heeft gerapporteerd en dat het NFI telkens deze conclusie heeft getrokken. Er is hierover consensus onder de deskundigen van het vakgebied Verdovende Middelen bij het NFI. Dr. [naam 2] is ook niet bekend met een (internationale) discussie onder vakgenoten over dit onderwerp.
De rechtbank is het met de verdediging eens dat er bij de hierboven beschreven synthese niet
letterlijkeen methylgroep wordt ingevoerd bij LSD, en dat ETH-LAD niet via een simpele één-staps-reactie gesynthetiseerd kan worden. Zij volgt echter de redenering van dr. [naam 2] dat er
overkoepelendwel degelijk een methylgroep bij LSD is ingevoerd om ETH-LAD te verkrijgen. Het eindproduct is hierin leidend, niet de inhoud van de syntheseroute of de hoeveelheid stappen waaruit deze bestaat. Dit is ook in lijn met de wettekst, waarin de rechtbank geen beperkingen ziet voor de complexiteit van de syntheseroute. Het ‘invoeren’ van een methylgroep moet volgens de rechtbank dus ruimer geïnterpreteerd worden dan de sterk restrictieve interpretatie die de verdediging voorstaat. De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging, en stelt vast dat ETH-LAD onder (voetnoot 1 van) lijst I van de OW valt en dus strafbaar is.
Het opzet van verdachte op het delict
De rechtbank is evenwel van oordeel dat aan het opzetvereiste voor een bewezenverklaring van feit 2 niet wordt voldaan. Hiervoor gelden dezelfde overwegingen als genoemd onder feit 1 ten aanzien van het vol en voorwaardelijk opzet, maar dan ten aanzien van artikel 2 van de Opiumwet en Lijst I inclusief voetnoot 1 bij deze wet.
Conclusie
De rechtbank komt niet tot een bewezenverklaring van feit 2.