ECLI:NL:RBZWB:2025:122

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
C/02/418990/HA ZA 24-80 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Mr. Scheffers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een bestuurder bij faillissement en de vordering van de curator op grond van onbehoorlijke taakvervulling en onverschuldigde betaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin de curator van een failliete vennootschap, [eiser] BV, vorderingen heeft ingesteld tegen de voormalige bestuurder [gedaagde 1] en een zelfstandig ondernemer [gedaagde 2]. De curator vorderde onder andere een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld, wat zou hebben bijgedragen aan het faillissement van [eiser] BV. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] niet is verschenen en verstek heeft laten verlenen. De curator heeft zijn vorderingen tegen [gedaagde 1] onderbouwd met verwijzingen naar de boekhoudplicht en de gevolgen van onbehoorlijke taakvervulling volgens artikel 2:248 lid 2 BW. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen tegen [gedaagde 1] gegrond zijn en heeft hem veroordeeld tot betaling van het faillissementstekort en een voorschot op dat tekort, evenals de proceskosten van de curator.

Tegenover [gedaagde 2] heeft de curator een vordering ingesteld op grond van onverschuldigde betaling, omdat [eiser] BV een bedrag van € 57.759,00 aan [gedaagde 2] zou hebben betaald zonder rechtsgrond. [gedaagde 2] heeft echter verweer gevoerd en gesteld dat hij als zelfstandig ondernemer werkzaamheden voor [eiser] BV heeft verricht en dat de betalingen gerechtvaardigd waren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de curator onvoldoende bewijs heeft geleverd voor het ontbreken van een rechtsgrond voor de betaling aan [gedaagde 2]. Daarom is de vordering tegen [gedaagde 2] afgewezen en is de curator veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde 2].

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/418990 / HA ZA 24-80
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van
MR. [de curator] in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [eiser] BV,
wonende te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. E. van der Kolk,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

zonder bekende woon- of verblijfplaats in en buiten Nederland,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
niet verschenen, verstek

2.2. [gedaagde 2] mede h.o.d.n. [bedrijfsnaam] ,

wonende te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
advocaat: mr. K.J. Zomer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 juni 2024 en de daarin genoemde stukken,
- de brief van de curator van 18 september 2018, met productie 39
- de akte houdende overlegging producties zijdens [gedaagde 2] , met producties 2 tot en met 9,
- de mondelinge behandeling van 25 november 2024, waarvan door de griffier
aantekeningen zijn gemaakt, en waaruit blijkt dat de curator ten aanzien van [gedaagde 1] zijn eis
heeft verminderd,
- de spreekaantekeningen van mr. E. van der Kolk, zoals deze zijn overgelegd en
voorgedragen op de mondelinge behandeling,
- de spreekaantekeningen van mr. K.J. Zomer, zoals deze zijn overgelegd en voorgedragen
op de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 26 september 2023 heeft deze rechtbank [eiser] BV op eigen verzoek in staat van faillissement verklaard en mr. [de curator] als curator aangesteld.
2.2.
[eiser] BV is op 25 mei 2022 opgericht door [bedrijf] BV, van welke vennootschap [gedaagde 1] enig bestuurder en enig aandeelhouder is. Uit een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel volgt dat [eiser] BV een bouw- en aannemingsbedrijf exploiteerde.
2.3.
[gedaagde 2] heeft in opdracht van [eiser] BV als zelfstandig ondernemer (ZZP-er) werkzaamheden verricht en daarvoor facturen verzonden tot een bedrag van € 75.750,=. In de periode van juni 2022 tot en met augustus 2023 heeft [eiser] BV € 133.509,00 overgemaakt naar [gedaagde 2] .

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert, na vermindering van eis, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
primair
I. een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld,
II. een verklaring voor recht dat aannemelijk is dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement van [eiser] BV,
III. een veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van het volledige faillissementstekort in het faillissement van [eiser] BV,
IV. een veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van een voorschot op het faillissementstekort van € 50.000,00, vermeerderd met rente, althans
-
subsidiaireen veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van € 174.472,00, vermeerderd met rente,
V. een veroordeling van [gedaagde 2] tot betaling van € 57.759,00, vermeerderd met rente,
zowel primair als subsidiair
VI. een hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van deze procedure.
3.2.
De curator legt aan zijn vorderingen tegenover [gedaagde 1] primair het volgende ten grondslag. [gedaagde 1] heeft in zijn hoedanigheid van bestuurder van [eiser] BV niet voldaan aan de op hem rustende boekhoudplicht. Op grond van artikel 2:248 lid 2 BW kan worden aangenomen dat [gedaagde 1] zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld en wordt vermoed dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement van [eiser] BV. [gedaagde 1] is daarom persoonlijk aansprakelijk voor het faillissementstekort, dat tenminste € 500.000,00 bedraagt.
3.3.
[gedaagde 1] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd. Op 24 april 2024 heeft de rechtbank tegen [gedaagde 1] verstek verleend.
3.4.
De curator legt aan zijn vordering tegenover [gedaagde 2] het volgende ten grondslag. [eiser] BV heeft in de periode voor haar faillissement een bedrag van in totaal
€ 133.509,00 overgemaakt op de bankrekening van [gedaagde 2] . [gedaagde 2] heeft door hem aan [eiser] BV toegezonden facturen overgelegd voor een bedrag van in totaal
€ 75.750,00. Deze facturen zouden betrekking hebben op een vergoeding van door [gedaagde 2] voor [eiser] BV verrichte werkzaamheden. Voor de betaling van het meerdere boven € 75.750,00 door [eiser] BV aan [gedaagde 2] is geen verklaring. [eiser] BV heeft een bedrag van € 57.759,00 dus kennelijk zonder rechtsgrond aan [gedaagde 2] betaald. Op grond van artikel 6:203 BW is hij daarom gerechtigd dit bedrag van [gedaagde 2] als onverschuldigd betaald terug te vorderen.
3.5.
[gedaagde 2] voert verweer tegen de vordering. [gedaagde 2] concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel tot afwijzing van de vordering, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de curator in de kosten van deze procedure, vermeerderd met rente.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

ten aanzien van de vorderingen gericht tegen [gedaagde 1]
4.1.
De vorderingen tegenover [gedaagde 1] komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze op het verleende verstek zullen worden toegewezen.
4.2.
[gedaagde 1] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de curator worden begroot op:
- dagvaarding € 118,80
- griffierecht € 2.626,00
- salaris € 1.929,00 (1 punt x € 1.929,00)
- nasalaris
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.851,80
ten aanzien van de vorderingen gericht tegen [gedaagde 2]
4.3.
Aan de orde is de vraag of er een rechtsgrond ontbrak aan de betaling van
€ 57.759,00 door [eiser] BV aan [gedaagde 2] . Hiervan is sprake als er op het moment van betaling geen rechtsverhouding aanwijsbaar is, die het verrichten van de betaling rechtvaardigt. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de stelplicht en bij voldoende betwisting de bewijslast ter zake het ontbreken van een rechtsgrond voor de betaling aan [gedaagde 2] op de curator, omdat de curator zich beroept op de rechtsgevolgen van de onverschuldigde betaling.
4.4.
[gedaagde 2] betwist dat [eiser] BV € 57.759,00 zonder rechtsgrond aan hem heeft betaald. [gedaagde 2] stelt dat hij als zelfstandig ondernemer in opdracht en voor rekening van [eiser] BV werkzaamheden heeft verricht en daarvoor facturen naar [eiser] BV heeft toegezonden. Deze facturen, voor een bedrag van in totaal
€ 75.750,00, heeft [eiser] BV aan hem voldaan. Daarnaast heeft hij van zijn bankrekening diverse malen bedragen in contanten opgenomen ten behoeve van [eiser] BV en voor [eiser] BV bedragen voorgeschoten, zoals kosten voor Facebook-advertenties, inkoop bouwmaterialen en benzine. Dit betreft een bedrag van in totaal € 69.912,00. Ter onderbouwing van de gestelde geldopnamen en voorgeschoten bedragen heeft [gedaagde 2] verwezen naar – onder meer – de door hem overgelegde afschriften van zijn bankrekening, Whatsapp-berichten, een video-opname en facturen/bonnen. [gedaagde 2] stelt dat [eiser] BV de ten behoeve van haar opgenomen en voorgeschoten bedragen maar gedeeltelijk aan hem heeft terugbetaald. Betaling door [eiser] BV van een bedrag van in totaal € 133.509,00 betekent feitelijk dat hij nog een vordering heeft op [eiser] BV van € 12.153,00.
4.5.
[gedaagde 2] heeft zijn verweer tegen de stelling van de curator dat voor de betaling van € 57.759,00 aan [gedaagde 2] geen rechtsgrond bestond, gemotiveerd en met stukken onderbouwd. De curator voert tegen het verweer aan dat [gedaagde 2] niet heeft aangetoond dat de gestelde geldopnamen en voorgeschoten bedragen aan [eiser] BV ten goede zijn gekomen. Daarmee voldoet de curator naar het oordeel van de rechtbank niet aan zijn stelplicht. Zo heeft de curator niet weersproken dat op het moment van de betalingen door [eiser] BV aan [gedaagde 2] tussen hen een rechtsverhouding bestond op grond waarvan [gedaagde 2] werkzaamheden voor [eiser] BV verrichtte. De curator is niet inhoudelijk ingegaan op de stelling van [gedaagde 2] , dat [gedaagde 2] niet over een betaalpas van [eiser] BV beschikte en daarom bedragen moest voorschieten als hij op pad was voor het verrichten van werkzaamheden in opdracht en voor rekening van [eiser] BV. Ook is de curator niet inhoudelijk ingegaan op de stelling van [gedaagde 2] , dat [eiser] BV de ten behoeve van haar opgenomen en voorgeschoten bedragen altijd aan [gedaagde 2] heeft terugbetaald tot het moment vlak voor het einde van hun samenwerking. De curator heeft ter zitting verklaard dat hij niet in staat is om feitelijk te onderbouwen dat een rechtsgrond ontbrak aan de gestelde betalingen, omdat hij niet beschikt over een deugdelijke administratie van [eiser] BV, maar – anders dan de curator meent – komt dat voor rekening en risico van de curator op wie de stelplicht rust.
4.6.
Geconcludeerd wordt dat de curator, bezien in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde 2] , onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd dat een rechtsgrond ontbrak aan de betaling van € 57.759,00 door [eiser] BV aan [gedaagde 2] . Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen. Van onverschuldigde betaling op grond van artikel 6:203 BW is geen sprake. De vordering van de curator tegenover [gedaagde 2] wordt daarom afgewezen.
4.7.
De curator is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht € 1.325,00
- salaris € 2.428,00 (2 punten x € 1.214,00
- nasalaris
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.931,00
4.8.
De verzochte wettelijke rente over de proceskosten als bedoeld in artikel 6:119 BW en de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring zal als niet weersproken worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
ten aanzien van [gedaagde 1]
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld,
5.2.
verklaart voor recht dat aannemelijk is dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement van [eiser] BV,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van het volledige faillissementstekort in het faillissement van [eiser] BV, voor zover dit tekort niet door vereffening van de overige baten kan worden voldaan,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van een voorschot op het faillissementstekort van
€ 50.000,00, vermeerderd met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 19 januari 2024,
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van de curator van € 4.851,80, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.6.
verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
ten aanzien van [gedaagde 2]
5.7.
wijst de vordering tegen [gedaagde 2] af,
5.8.
veroordeelt de curator in de proceskosten van [gedaagde 2] van € 3.931,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de curator niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.9.
veroordeelt de curator tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten van [gedaagde 2] als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.10.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Scheffers en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025 .