ECLI:NL:RBZWB:2025:121

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
02-200418-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine en het vervoeren van amfetamineolie

Op 13 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte betrokken was bij de voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine en het vervoeren van 24,5 liter amfetamineolie. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 17 december 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging, die was gewijzigd, wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte had samen met zijn medeverdachte een bakwagen gehuurd waarin goederen lagen die gebruikt konden worden voor de productie van synthetische drugs. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheden door de verbalisanten, ondanks de verdediging die dit betwistte. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de laadruimte van de bakwagen rechtmatig was, omdat er voldoende verdenking was van een strafbaar feit. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en de rechtbank hield rekening met de rol van de verdachte in het geheel. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van de drugshandel op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-200418-24
vonnis van de meervoudige kamer van 13 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum] 1987 te [plaats]
wonende te [adres]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Alphen aan den Rijn
raadsvrouw mr. M.N. Greeven, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 december 2024, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De zaak is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaak van medeverdachte
[medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) (parketnummer 02-200616-24).

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte en zijn medeverdachte in een bakwagen reden waarin spullen lagen die gebruikt kunnen worden bij de productie van synthetische drugs. Dat is onder feit 1 ten laste gelegd als voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine. Ook stond in de bakwagen een jerrycan met 24,5 liter amfetamineolie. Dat is onder feit 2 ten laste gelegd als het vervoeren van harddrugs.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1 en 2.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat [verbalisant 1] (hierna: [verbalisant 1] ) misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden (het zogenaamde verbod op détournement de pouvoir) door de laadruimte van de bakwagen te doorzoeken. [verbalisant 1] heeft de verdachten gezegd dat hij de laadruimte wilde bekijken om het gewicht van de lading te controleren, maar in werkelijkheid wilde hij controleren of zij verdovende middelen aan het vervoeren waren. Verdachten zijn door [verbalisant 1] dan ook verkeerd geïnformeerd over de bevoegdheden van de verbalisanten. Er was geen sprake van een wettelijke grondslag of toestemming, waardoor de doorzoeking van de laadruimte onrechtmatig was. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de in de laadruimte aangetroffen goederen. Hierdoor is er onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen en dient verdachte te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Bovendien komen de body-cambeelden niet (volledig) overeen met wat de verbalisant heeft opgeschreven in het proces-verbaal.
Ook wanneer de rechtbank niet tot bewijsuitsluiting overgaat, wordt vrijspraak bepleit. De verdediging betwist de eventuele mutaties die ten grondslag liggen aan de opname van verdachte en/of zijn voertuig in de politiesystemen. In het verlengde daarvan wordt betoogd dat op basis van het dossier niet objectief kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat deze goederen in de laadruimte lagen. Hij had dus geen opzet op het vervoeren van druggerelateerde goederen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Is sprake van een onherstelbaar vormverzuim?
Gelet op het door de verdediging gevoerde verweer, ziet de rechtbank zich allereerst voor de vraag gesteld of sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Zij overweegt als volgt.
De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van de processen-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] . De bodycam-beelden maken dit niet anders, omdat de rechtbank geen wezenlijke verschillen constateert tussen de processen-verbaal en deze beelden. De processen-verbaal bevatten een samengevatte, zakelijke weergave van de bodycam-beelden en dat is voldoende. De rechtbank gaat dan ook uit van de processen-verbaal van bevindingen van deze verbalisanten.
Hieruit volgt dat [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 18 juni 2024 omstreeks 20:52 uur een ANPR-hit ontvingen over een Mercedes Sprinter met [kenteken] (ook wel bakwagen genoemd). Uit de melding bleek dat het voertuig vaker is gecontroleerd en in gebruik is bij personen die zich bezig houden met de handel in en productie van (hard)drugs. Uit het politiesysteem volgde dat [verdachte] hierbij vaak betrokken was.
De verdediging betwist de eventuele mutaties die ten grondslag liggen aan de opname van verdachte en het kenteken van het voertuig in de politiesystemen. De rechtbank overweegt dat de vraag of het kenteken terecht is opgenomen in het systeem ANPR los staat van het feit dat de verbalisanten terecht op de ANPR-hit hebben geacteerd. Er kan immers niet van verbalisanten worden verwacht dat zij uitgebreid onderzoek doen naar een actuele ANPR-hit, voor zij overgaan tot actie. Er was op dat moment geen enkele reden om niet uit te gaan van de geraadpleegde informatie in de politiesystemen. Dit verweer van de verdediging slaagt dan ook niet.
Verbalisanten zagen het voertuig rijden en gaven de bestuurder een stopteken. De bestuurder volgde de politieauto naar de parkeerplaats, maar stopte zo’n 50 tot 70 meter achter de politieauto. De bijrijder probeerde uit te stappen, maar ging weer in het voertuig zitten toen de politieauto hard achteruit reed, richting het voertuig.
[verbalisant 1] heeft vervolgens gevraagd naar het rijbewijs van de bestuurder. De bijrijder identificeerde zich als [verdachte], zijnde verdachte. [verbalisant 1] herkende deze naam uit de informatie behorend bij de ANPR-melding. De bestuurder legitimeerde zich als [medeverdachte] . Kort hierna constateerde verbalisant [verbalisant 2] dat, naast [verdachte], ook [medeverdachte] voorkwam in de politiesystemen in verband met overtreding van de Opiumwet.
[medeverdachte] antwoordde op vragen van de verbalisanten dat de laadruimte leeg was en dat ze onderweg waren naar een verhuisklus in Tilburg, maar dat hij het adres niet wist. Hij gaf, zo staat in het proces-verbaal, geen toestemming om in de laadruimte te kijken. De verbalisanten zagen dat hij zenuwachtig was. [verbalisant 1] heeft uitgelegd dat hij genoeg verdenking heeft om de laadruimte te betreden en te doorzoeken, ook in het geval verdachten geen toestemming verlenen. [medeverdachte] is toen uitgestapt en heeft de laadklep geopend. [verbalisant 1] constateerde dat, in tegenstelling tot de verklaring van [medeverdachte] , de laadruimte vol stond met goederen, waaronder vaten van 20 liter met verschillende kleuren. Sommige stonden los in de bakwagen, andere op een pallet. Hierop is [verbalisant 1] de laadruimte gaan doorzoeken.
De rechtbank moet beoordelen of deze doorzoeking rechtmatig was. De rechtbank stelt allereerst vast dat verbalisanten op grond van artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegd zijn een voertuig te doen stilhouden en om het rijbewijs van de bestuurder te vragen. Dit geldt ook als verbalisanten optreden naar aanleiding van een ANPR-hit, met name nu ook daadwerkelijk controle van het voertuig heeft plaatsgevonden. Verdachten hebben geen toestemming gegeven om in de laadruimte te kijken, maar dat maakt de doorzoeking op zich niet onrechtmatig. Een doorzoeking is namelijk op grond van artikel 96b, eerste lid, Sv gerechtvaardigd als sprake is van een ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit, dan wel in geval van een verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De rechtbank is van oordeel dat dit laatste het geval is. Op grond van alle voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, was namelijk sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van de Opiumwet, te weten het vervoeren van harddrugs. De rechtbank heeft daarbij – naast de ANPR-hit – met name in aanmerking genomen dat verbalisanten op meerdere momenten zenuwachtig gedrag bij verdachten constateren, waarbij zij vermelden waaruit zij dit afleiden, alsmede dat de verklaring van verdachten dat zij gaan verhuizen, maar niet weten waar zij naar toe moeten niet alleen ongeloofwaardig is, maar bovendien niet juist blijkt te zijn waar zij verklaren dat de laadruimte leeg is. Bij het openen van de laadklep – wat is toegestaan op grond van de controlebevoegdheden op grond van de Wegenverkeerswet 1994 – zien de verbalisanten immers vaten van 20 liter in verschillende kleuren. Aangezien het vervoeren van harddrugs een strafbaar feit is waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, was de doorzoeking van de laadruimte dan ook rechtmatig.
Daarbij merkt de rechtbank op dat zij, met de verdediging, constateert dat in de processen-verbaal van de verbalisanten de grondslagen van de ingezette bevoegdheden niet zijn opgenomen. Ook de uitleg van [verbalisant 1] ter plaatse heeft dit niet duidelijk gemaakt. Zowel het optreden ter plaatse, als het niet benoemen van de grondslagen in de processen-verbaal verdient dan ook geen schoonheidsprijs, maar dit doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de rechtmatigheid van de ingezette bevoegdheden. Er is dan ook geen sprake geweest van misbruik van bevoegdheden door [verbalisant 1] . Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Wist verdachte wat hij vervoerde?
In de laadruimte van de bakwagen is (onder meer) aangetroffen:
- 300 kg Caustic Soda;
- 41 jerrycans met ongeveer 800 liter geconcentreerd fosforzuur;
- 12 jerrycans met ongeveer 240 liter mierenzuur;
- 19 jerrycans met ongeveer 458 liter formamide;
- 3 flessen met ongeveer 15 liter schoonmaakazijn;
- schoonmaakspullen;
- werkkleding;
- 1 jerrycan met 24,5 liter amfetamineolie.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte hier wetenschap van had.
De rechtbank stelt voorop dat er in de rechtspraak in het algemeen van uit wordt gegaan dat de eigenaar van een voertuig, die op dat moment ook gebruiker is van het voertuig, wetenschap heeft van de aanwezige goederen in dat voertuig. Deze goederen bevinden zich in zijn machtssfeer. Er zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan van dit uitgangspunt dient te worden afgeweken. Verdachte heeft verklaard dat hij de bakwagen leasete (op naam van zijn zus) ten behoeve van zijn verhuisbedrijf. Hij is degene die over de bakwagen beschikte. Dat verdachte de bakwagen niet zelf bestuurde is onder deze omstandigheden niet relevant. De rechtbank overweegt voorts dat de aangetroffen goederen een grote financiële waarde hebben. Zo vertegenwoordigt de jerrycan met amfetamineolie al een handelsprijs van minimaal € 57.780,-. Ook de ruim duizend liter aan chemicaliën zijn waardevol voor exploitanten van een drugslab. Door de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) is gerelateerd dat alle aangetroffen chemicaliën en goederen zijn bestemd om te worden gebruikt bij de grootschalige vervaardiging van amfetamine. De hoeveelheden aangetroffen chemicaliën passen verhoudingsgewijs bij de vervaardiging van circa 500 tot 650 kilogram amfetaminepasta. Wanneer dit soort goederen, met deze waarde, worden vervoerd, kan de conclusie worden getrokken dat de vervoerder hier wetenschap van moet hebben. Gelet op het illegale karakter van de goederen, de waarde daarvan en daarmee de angst van de eigenaar om de goederen kwijt te raken, is het zeer onaannemelijk dat de eigenaar deze goederen meegeeft aan willekeurige, onwetende personen. Ook overweegt de rechtbank dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij de opdracht om spullen te vervoeren heeft aangenomen en ook aanwezig was bij het inladen. Voorts heeft hij verklaard dat hij niet wist waar zij heen gingen, omdat zij een auto die voor hen reed moesten volgen. Verdachte had via de telefoon contact met de persoon in deze auto. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het niet geloofwaardig dat verdachte niet wist wat hij vervoerde. De rechtbank volgt de verklaringen van verdachte, waaruit het ontbreken van wetenschap zou moeten volgen, dan ook niet.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de tenlastegelegde goederen in het voertuig. De rechtbank acht daarom beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Is er sprake van eendaadse samenloop?
De officier van justitie heeft betoogd dat sprake is van eendaadse samenloop. Er is sprake van eendaadse samenloop wanneer een verdachte een strafbaar feit pleegt dat in meer dan één strafbepaling valt. In dat geval wordt slechts één van die bepalingen toegepast. De rechtbank is van oordeel dat dit in dit geval niet aan de orde is. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111, waarin de Hoge Raad heeft overwogen dat de rechter ruimte heeft voor het aannemen van eendaadse samenloop, ook indien de bewezenverklaring valt onder meerdere strafbepalingen met een enigszins uiteenlopende strekking, waarbij het vooral aankomt op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet, nu de voorbereidingshandelingen en het vervoeren van amfetamineolie op verschillende goederen en verschillende feiten(complexen) zien. De chemicaliën en aanverwante goederen zijn kennelijk bestemd voor de productie van harddrugs, welke productie kennelijk nog moet beginnen, terwijl het vervoer ziet op reeds geproduceerde amfetamineolie. Er is dus géén sprake van eendaadse samenloop.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 18 juni 2024 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten:
- het opzettelijk vervaardigen van amfetamine, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededader wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door grote hoeveelheden chemicaliën/grondstoffen en schoonmaakspullen en werkkleding en meerdere goederen te vervoeren en naar een bestemming te brengen en voorhanden te hebben, te weten:
- 300 kg Caustic Soda en
- 41 jerrycans met in totaal ongeveer 800 liter geconcentreerd fosforzuur en
- 12 jerrycans met ongeveer 240 liter mierenzuur en
- 19 jerrycans met ongeveer 458 liter formamide en
- 3 maal 5-literflessen met schoonmaakazijn en
- 4 witte kunststof lekbakken en een Grijze kunststof bak met ongeveer 10 emmers en een paar Dunlop laarzen en 5 paar werkhandschoenen en 5 paar chemicaliën bestendige handschoenen en 5 veiligheidsbrillen en schoonmaakdoekjes en meerdere gele reinigingsdoekjes en een kunststof stoffer en blik en 2 schone “Mr. Beef” emmers en 3 rolkarretjes en 2 maal 5 liter maatbekers en 6 rollen absorptiepapier;
2
op 18 juni 2024 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 24,5 liter amfetamineolie, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van het voorarrest en daarnaast een geldboete van € 20.000,-.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank komen tot een bewezenverklaring, dan wordt verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte wenst het criminele leven achter zich te laten. Hij heeft een verhuisbedrijf opgezet, zodat hij zijn schulden kan afbetalen en zijn kinderen kan onderhouden. Daarnaast had verdachte een ondergeschikte rol. Het opleggen van een (groot) voorwaardelijk strafdeel als stok achter de deur wordt passend geacht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig zijn als bijrijder van de bakwagen met daarin grote hoeveelheden grondstoffen en goederen die worden gebruikt bij de productie van amfetamine. Ook was hij als bijrijder aanwezig tijdens het vervoer van 24,5 liter al geproduceerde amfetamineolie, waar nog amfetaminepasta van moest worden gemaakt. Op grond van de aangetroffen hoeveelheid chemicaliën en goederen kan worden aangenomen dat daarmee een aanzienlijke hoeveelheid amfetamine geproduceerd kan worden. Amfetamine is een harddrug. Harddrugs zijn schadelijke stoffen voor de volksgezondheid. Door de verspreiding van deze verdovende middelen en het gebruik ervan wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat dit vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Bovendien gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend effect uit. Boven- en onderwereld raken steeds meer met elkaar vermengd. De handel in harddrugs is regelmatig de oorzaak van geweldsexplosies, waarmee ook onschuldige en nietsvermoedende burgers worden geconfronteerd. Door de voorbereidingshandelingen en het vervoeren van de amfetamineolie is verdachte een onderdeel geworden van de productielijn van amfetamine en heeft hij een bijdrage geleverd aan de hiervoor genoemde maatschappelijke problemen.
Het zijn dan ook ernstige feiten. Dat is de reden dat er op de bewezenverklaarde feiten hoge straffen staan. De rechtbank acht de oplegging van een gevangenisstraf op zijn plaats. Bij de hoogte van die gevangenisstraf houdt zij rekening met de rol die verdachte heeft gehad. Verdachte leasete de bakwagen en was als bijrijder aanwezig tijdens het vervoer van de goederen. Er is niet gebleken dat hij anderszins betrokken is (geweest) bij het productieproces. Hij kan dan ook op basis van het dossier slechts worden aangemerkt als een kleinere schakel binnen een grotere organisatie. Gelet hierop zal de rechtbank een straf opleggen die lager ligt dan de eis van de officier van justitie.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet. Daarnaast is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Alles overziend zal de rechtbank een straf opleggen die lager is dan de eis van de officier van justitie. Zij acht een gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. De rechtbank wil met het voorwaardelijk strafdeel bewerkstelligen dat verdachte zich in de toekomst niet weer zal laten verleiden om zich met dit soort feiten in te laten. Voor de oplegging van een geldboete ziet de rechtbank geen aanleiding.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien de voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van het voorbereiden en/of het bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 2:medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK GSM (Omschrijving: Blauw, merk: Apple);
* 1 STK GSM (Omschrijving: PL2000-2024153115-2738458).
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en
mr. C.E.M. Marsé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 januari 2025.