4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Is sprake van een onherstelbaar vormverzuim?
Gelet op het door de verdediging gevoerde verweer, ziet de rechtbank zich allereerst voor de vraag gesteld of sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Zij overweegt als volgt.
De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van de processen-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] . De bodycam-beelden maken dit niet anders, omdat de rechtbank geen wezenlijke verschillen constateert tussen de processen-verbaal en deze beelden. De processen-verbaal bevatten een samengevatte, zakelijke weergave van de bodycam-beelden en dat is voldoende. De rechtbank gaat dan ook uit van de processen-verbaal van bevindingen van deze verbalisanten.
Hieruit volgt dat [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 18 juni 2024 omstreeks 20:52 uur een ANPR-hit ontvingen over een Mercedes Sprinter met [kenteken] (ook wel bakwagen genoemd). Uit de melding bleek dat het voertuig vaker is gecontroleerd en in gebruik is bij personen die zich bezig houden met de handel in en productie van (hard)drugs. Uit het politiesysteem volgde dat [verdachte] hierbij vaak betrokken was.
De verdediging betwist de eventuele mutaties die ten grondslag liggen aan de opname van verdachte en het kenteken van het voertuig in de politiesystemen. De rechtbank overweegt dat de vraag of het kenteken terecht is opgenomen in het systeem ANPR los staat van het feit dat de verbalisanten terecht op de ANPR-hit hebben geacteerd. Er kan immers niet van verbalisanten worden verwacht dat zij uitgebreid onderzoek doen naar een actuele ANPR-hit, voor zij overgaan tot actie. Er was op dat moment geen enkele reden om niet uit te gaan van de geraadpleegde informatie in de politiesystemen. Dit verweer van de verdediging slaagt dan ook niet.
Verbalisanten zagen het voertuig rijden en gaven de bestuurder een stopteken. De bestuurder volgde de politieauto naar de parkeerplaats, maar stopte zo’n 50 tot 70 meter achter de politieauto. De bijrijder probeerde uit te stappen, maar ging weer in het voertuig zitten toen de politieauto hard achteruit reed, richting het voertuig.
[verbalisant 1] heeft vervolgens gevraagd naar het rijbewijs van de bestuurder. De bijrijder identificeerde zich als [verdachte], zijnde verdachte. [verbalisant 1] herkende deze naam uit de informatie behorend bij de ANPR-melding. De bestuurder legitimeerde zich als [medeverdachte] . Kort hierna constateerde verbalisant [verbalisant 2] dat, naast [verdachte], ook [medeverdachte] voorkwam in de politiesystemen in verband met overtreding van de Opiumwet.
[medeverdachte] antwoordde op vragen van de verbalisanten dat de laadruimte leeg was en dat ze onderweg waren naar een verhuisklus in Tilburg, maar dat hij het adres niet wist. Hij gaf, zo staat in het proces-verbaal, geen toestemming om in de laadruimte te kijken. De verbalisanten zagen dat hij zenuwachtig was. [verbalisant 1] heeft uitgelegd dat hij genoeg verdenking heeft om de laadruimte te betreden en te doorzoeken, ook in het geval verdachten geen toestemming verlenen. [medeverdachte] is toen uitgestapt en heeft de laadklep geopend. [verbalisant 1] constateerde dat, in tegenstelling tot de verklaring van [medeverdachte] , de laadruimte vol stond met goederen, waaronder vaten van 20 liter met verschillende kleuren. Sommige stonden los in de bakwagen, andere op een pallet. Hierop is [verbalisant 1] de laadruimte gaan doorzoeken.
De rechtbank moet beoordelen of deze doorzoeking rechtmatig was. De rechtbank stelt allereerst vast dat verbalisanten op grond van artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegd zijn een voertuig te doen stilhouden en om het rijbewijs van de bestuurder te vragen. Dit geldt ook als verbalisanten optreden naar aanleiding van een ANPR-hit, met name nu ook daadwerkelijk controle van het voertuig heeft plaatsgevonden. Verdachten hebben geen toestemming gegeven om in de laadruimte te kijken, maar dat maakt de doorzoeking op zich niet onrechtmatig. Een doorzoeking is namelijk op grond van artikel 96b, eerste lid, Sv gerechtvaardigd als sprake is van een ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit, dan wel in geval van een verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De rechtbank is van oordeel dat dit laatste het geval is. Op grond van alle voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, was namelijk sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van de Opiumwet, te weten het vervoeren van harddrugs. De rechtbank heeft daarbij – naast de ANPR-hit – met name in aanmerking genomen dat verbalisanten op meerdere momenten zenuwachtig gedrag bij verdachten constateren, waarbij zij vermelden waaruit zij dit afleiden, alsmede dat de verklaring van verdachten dat zij gaan verhuizen, maar niet weten waar zij naar toe moeten niet alleen ongeloofwaardig is, maar bovendien niet juist blijkt te zijn waar zij verklaren dat de laadruimte leeg is. Bij het openen van de laadklep – wat is toegestaan op grond van de controlebevoegdheden op grond van de Wegenverkeerswet 1994 – zien de verbalisanten immers vaten van 20 liter in verschillende kleuren. Aangezien het vervoeren van harddrugs een strafbaar feit is waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, was de doorzoeking van de laadruimte dan ook rechtmatig.
Daarbij merkt de rechtbank op dat zij, met de verdediging, constateert dat in de processen-verbaal van de verbalisanten de grondslagen van de ingezette bevoegdheden niet zijn opgenomen. Ook de uitleg van [verbalisant 1] ter plaatse heeft dit niet duidelijk gemaakt. Zowel het optreden ter plaatse, als het niet benoemen van de grondslagen in de processen-verbaal verdient dan ook geen schoonheidsprijs, maar dit doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de rechtmatigheid van de ingezette bevoegdheden. Er is dan ook geen sprake geweest van misbruik van bevoegdheden door [verbalisant 1] . Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Wist verdachte wat hij vervoerde?
In de laadruimte van de bakwagen is (onder meer) aangetroffen:
- 300 kg Caustic Soda;
- 41 jerrycans met ongeveer 800 liter geconcentreerd fosforzuur;
- 12 jerrycans met ongeveer 240 liter mierenzuur;
- 19 jerrycans met ongeveer 458 liter formamide;
- 3 flessen met ongeveer 15 liter schoonmaakazijn;
- schoonmaakspullen;
- werkkleding;
- 1 jerrycan met 24,5 liter amfetamineolie.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte hier wetenschap van had.
De rechtbank stelt voorop dat er in de rechtspraak in het algemeen van uit wordt gegaan dat de eigenaar van een voertuig, die op dat moment ook gebruiker is van het voertuig, wetenschap heeft van de aanwezige goederen in dat voertuig. Deze goederen bevinden zich in zijn machtssfeer. Er zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan van dit uitgangspunt dient te worden afgeweken. Verdachte heeft verklaard dat hij de bakwagen leasete (op naam van zijn zus) ten behoeve van zijn verhuisbedrijf. Hij is degene die over de bakwagen beschikte. Dat verdachte de bakwagen niet zelf bestuurde is onder deze omstandigheden niet relevant. De rechtbank overweegt voorts dat de aangetroffen goederen een grote financiële waarde hebben. Zo vertegenwoordigt de jerrycan met amfetamineolie al een handelsprijs van minimaal € 57.780,-. Ook de ruim duizend liter aan chemicaliën zijn waardevol voor exploitanten van een drugslab. Door de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) is gerelateerd dat alle aangetroffen chemicaliën en goederen zijn bestemd om te worden gebruikt bij de grootschalige vervaardiging van amfetamine. De hoeveelheden aangetroffen chemicaliën passen verhoudingsgewijs bij de vervaardiging van circa 500 tot 650 kilogram amfetaminepasta. Wanneer dit soort goederen, met deze waarde, worden vervoerd, kan de conclusie worden getrokken dat de vervoerder hier wetenschap van moet hebben. Gelet op het illegale karakter van de goederen, de waarde daarvan en daarmee de angst van de eigenaar om de goederen kwijt te raken, is het zeer onaannemelijk dat de eigenaar deze goederen meegeeft aan willekeurige, onwetende personen. Ook overweegt de rechtbank dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij de opdracht om spullen te vervoeren heeft aangenomen en ook aanwezig was bij het inladen. Voorts heeft hij verklaard dat hij niet wist waar zij heen gingen, omdat zij een auto die voor hen reed moesten volgen. Verdachte had via de telefoon contact met de persoon in deze auto. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het niet geloofwaardig dat verdachte niet wist wat hij vervoerde. De rechtbank volgt de verklaringen van verdachte, waaruit het ontbreken van wetenschap zou moeten volgen, dan ook niet.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de tenlastegelegde goederen in het voertuig. De rechtbank acht daarom beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Is er sprake van eendaadse samenloop?
De officier van justitie heeft betoogd dat sprake is van eendaadse samenloop. Er is sprake van eendaadse samenloop wanneer een verdachte een strafbaar feit pleegt dat in meer dan één strafbepaling valt. In dat geval wordt slechts één van die bepalingen toegepast. De rechtbank is van oordeel dat dit in dit geval niet aan de orde is. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111, waarin de Hoge Raad heeft overwogen dat de rechter ruimte heeft voor het aannemen van eendaadse samenloop, ook indien de bewezenverklaring valt onder meerdere strafbepalingen met een enigszins uiteenlopende strekking, waarbij het vooral aankomt op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet, nu de voorbereidingshandelingen en het vervoeren van amfetamineolie op verschillende goederen en verschillende feiten(complexen) zien. De chemicaliën en aanverwante goederen zijn kennelijk bestemd voor de productie van harddrugs, welke productie kennelijk nog moet beginnen, terwijl het vervoer ziet op reeds geproduceerde amfetamineolie. Er is dus géén sprake van eendaadse samenloop.