ECLI:NL:RBZWB:2025:1160

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
11200124 \ CV EXPL 24-3479 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van boete uit aannemingsovereenkomst wegens overschrijding bouwtijd

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de vordering van eisers centraal die betaling eisen van gedaagde B.V. wegens overschrijding van de bouwtijd van een appartement. Eisers, die een appartementsrecht hebben gekocht van een echtpaar, hebben de aannemingsovereenkomst overgenomen van de aannemer, gedaagde. De overeenkomst stipuleert dat het werk binnen 300 werkbare dagen na aanvang van de bouw moet zijn opgeleverd, met een boete van 0,25 promille per kalenderdag bij overschrijding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bouwtijd met 49 werkdagen is overschreden, wat resulteert in een boete van € 6.709,47. Daarnaast vorderen eisers een bedrag van € 9.112,60 voor verrekening van meer- en minderwerk, waarvan een deel is erkend door gedaagde. De kantonrechter heeft de vordering van eisers voor een totaalbedrag van € 8.004,17 toegewezen, inclusief wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding. Gedaagde is ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 1.658,42. Het vonnis is uitgesproken op 26 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11200124 \ CV EXPL 24-3479
Vonnis van 26 februari 2025
in de zaak van

1.[eiser] ,

te [plaats 1] ,
2.
[eiseres],
te [plaats 1] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: mr. J.J.L. Paijmans,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. B.M. Stroetinga.

1.De zaak in het kort

1.1.
In deze zaak gaat het met name om de vraag op welk boetebedrag [eisers] recht hebben omdat aanneemster [gedaagde] het appartement niet binnen de overeengekomen bouwtijd heeft opgeleverd. Ook vorderen [eisers] nog betaling van andere bedragen.
1.2.
De vordering van [eisers] wordt voor een bedrag van € 8.004,17 toegewezen. Het oordeel van de kantonrechter wordt hierna onder het kopje ‘De beoordeling’ uitgelegd. Eerst worden het verloop van de procedure, de feiten en de vordering geschetst. Onder het laatste kopje is de beslissing van de kantonrechter te lezen.

2.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 september 2024 en de daarin genoemde stukken,
- de mondelinge behandeling van 24 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de akte van [eisers] met productie 20,
- de spreekaantekeningen van [eisers] .

3.De feiten

3.1.
[eisers] hebben in februari 2022 met het [echtpaar] (hierna: [het echtpaar] ) een koopovereenkomst gesloten. [eisers] hebben van [het echtpaar] een appartementsrecht gekocht in het in aanbouw zijnde appartementsgebouw aan [adres] (hierna: het appartement). De notariële levering van het appartementsrecht vond plaats op 5 april 2022.
3.2.
[het echtpaar] had op 11 januari 2021 voor de bouw van het appartement een aannemingsovereenkomst gesloten met aannemingsbedrijf [gedaagde] tegen betaling van een aanneemsom van € 547.712,00. [eisers] hebben deze aannemingsovereenkomst met algemene voorwaarden gelijktijdig met de koop van [het echtpaar] overgenomen.
3.3.
Artikel 5 lid 1 van de aannemingsovereenkomst bepaalt dat het werk binnen 300 werkbare werkdagen na aanvang van de bouw moet zijn opgeleverd. Gebeurt dat niet, dan is [gedaagde] een boete verschuldigd van 0.25 promille van de aanneemsom per kalenderdag.
3.4.
Op 9 december 2022 hebben partijen het werk bekeken en partijen hebben het door [gedaagde] opgemaakte formulier van oplevering van opmerkingen voorzien en ondertekend.
3.5.
[eisers] hebben [gedaagde] per brief van 23 november 2023 betaling gevorderd van een bedrag van € 28.301,23, bestaande uit de contractuele boete wegens overschrijding van de bouwtijd, verrekening van meer- en minderwerk en schades.

4.Het geschil

4.1.
[eisers] vorderen betaling van € 25.000,00. [eisers] vorderen ook dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Dat houdt in dat [eisers] de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] vindt dat de vordering van [eisers] moet worden afgewezen en wil dat [eisers] in de proceskosten worden veroordeeld. [gedaagde] wil de mogelijkheid krijgen om deze proceskostenveroordeling meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

5.De beoordeling

De opbouw van de vordering
5.1.
[eisers] eisen betaling van verschillende bedragen. Volgens [eisers] is [gedaagde] aan hen een totaalbedrag van € 27.386,37 vermeerderd met rente en kosten verschuldigd, maar [eisers] hebben hun vordering beperkt tot € 25.000,00. [eisers] hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard afstand te doen van het meerdere. De kantonrechter is daarom bevoegd om dit geschil te behandelen.
5.2.
Het totale bedrag dat naar € 25.000,00 is bijgesteld bestaat uit de volgende posten:
de overeengekomen boete € 16.979,07
verrekening meer- en minderwerk € 9.112,60
waterschade € 1.294,70
Totaal € 27.386,37
5.3.
Hieronder zal worden beoordeeld of [eisers] recht hebben op betaling van deze bedragen.
1.
De overeengekomen boete van € 16.979,07
5.4.
[eisers] en [gedaagde] verschillen van mening over de vraag met hoeveel dagen de overeengekomen bouwtijd is overschreden. [eisers] stellen dat de bouwtijd met 124 werkdagen is overschreden. [eisers] hebben deze berekening gemaakt aan de hand van een tool op internet. [gedaagde] meent met 28 dagen (€ 3.472,00) of 48 dagen (€ 5.952,00). [gedaagde] betwist de berekeningswijze van [eisers] . [eisers] hebben in hun berekening geen rekening gehouden met onwerkbare werkdagen als gevolg van het weer en vakantiedagen en vrije dagen.
5.5.
De kantonrechter volgt [eisers] niet in hun standpunt dat de bouwtijd met 124 werkbare werkdagen is overschreden. De kantonrechter is van oordeel dat de bouwtijd met 48 dagen is overschreden. Dit oordeel wordt hieronder toegelicht.
5.6.
In artikel 5 van de aannemingsovereenkomst staat dat het appartement binnen 300 werkbare werkdagen na aanvang van de bouw van het gebouw moet worden opgeleverd. [eisers] en [gedaagde] zijn het erover eens dat de bouw op 16 april 2021 is gestart, zodat vanaf dat moment de bouwtijd is gaan lopen.
5.7.
Partijen verschillen wel van mening over de vraag wanneer het werk is opgeleverd. [gedaagde] stelt dat voor de berekening van de bouwtijd van 11 november 2022 moet worden uitgegaan omdat er toen een vooroplevering heeft plaatsgevonden en [eisers] het appartement vervolgens in gebruik hebben genomen. Dit standpunt van [gedaagde] slaagt niet. Artikel 11 lid 4 van de algemene voorwaarden beschrijft wanneer het werk is opgeleverd. Dat is het geval nadat het opleveringsrapport met eventuele tekortkomingen is opgemaakt en is ondertekend door beide partijen en [eisers] de sleutels in ontvangst hebben genomen. Aan de voorwaarden van dit artikel is op 11 november 2022 niet voldaan. Het formulier van oplevering dat door beide partijen is ondertekend dateert van 9 december 2022. De kantonrechter gaat daarom van deze datum van oplevering uit.
5.8.
Tussen 16 april 2021 en 9 december 2022 zijn 431 werkdagen verstreken. De onwerkbare werkdagen en de werkdagen die niet als werkdag gelden moeten hiervan worden getrokken.
5.9.
Artikel 11 lid 1 van de algemene voorwaarden bepaalt dat een werkdag
onwerkbaar is wanneer daarop door omstandigheden buiten de aansprakelijkheid van de ondernemer gedurende tenminste vijf uur door het grootste deel van de werknemers of machines niet kon worden gewerkt. De algemeen, al dan niet door de overheid dan wel bij of krachtens collectieve arbeidsovereenkomst voorgeschreven, erkende rust- en feestdagen, vakantiedagen en andere vrije dagen worden niet als werkdagen beschouwd.
5.10.
Tussen partijen staat vast dat de algemeen erkende feestdagen die op een werkdag vallen niet als werkdag gelden. Het gaat dan om in totaal 7 dagen.
5.11.
Wat betreft de vakantiedagen en de andere vrije dagen gaat [gedaagde] uit van 29 dagen in 2021 en van 27 dagen in 2022. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat het bedrijf op deze dagen gesloten was. [gedaagde] heeft het volgende overzicht gegeven:
2021
- 28 februari en 1 maart (carnavalsmaandag en dinsdag)
- 14 mei (dag na hemelvaart)
- 4 weken (bouwvak)
- vrijdag 24 december (dag voor kerstbouwvak)
- week 52 (kerstvakantie)
2022
- 15 april (goede vrijdag)
- week 1 (kerstvakantie)
- 27 mei (dag na Hemelvaart)
- 4 weken (bouwvak)
5.12.
[eisers] voeren aan dat deze vakantie-/vrije dagen niet mogen worden meegerekend omdat geen sprake is van een dag die door de cao of door de wet is voorgeschreven als een vrije/vakantiedag. Dit standpunt is niet juist. Hoewel [gedaagde] geen cao heeft overgelegd heeft zij wel toegelicht dat het bedrijf op deze dagen collectief vrij (gesloten) was. [eisers] hebben ook niet betwist dat [gedaagde] op bovengenoemde dagen gesloten was. Ook acht de kantonrechter de bovengenoemde dagen als vakantie-/vrije dagen gebruikelijk en redelijk. Deze dagen hebben daarom niet als werkdag te gelden.
5.13.
[gedaagde] heeft aangegeven dat in 2021 en 2022 19 werkdagen onwerkbaar waren vanwege het weer. Zoals [eisers] ook tijdens de mondelinge behandeling hebben erkend, moeten deze 19 dagen in mindering worden gebracht op het aantal werkdagen.
5.14.
Dit leidt tot de volgende berekening:
Aantal werkdagen 431
Aantal onwerkbaar weerdagen 19 -
Aantal feestdagen 7 -
Aantal vakantie-/vrije dagen 56 -
Totaal 349
Bouwtijd 300 -
Overschrijding 49
5.15.
[gedaagde] doet een beroep op matiging van de boete omdat [eisers] het appartement al op 11 november 2022 in gebruik hebben genomen zodat andere aannemers aan de slag konden gaan.
5.16.
De kantonrechter matigt de boete niet. De kantonrechter kan een in een overeenkomst afgesproken boete verminderen als die boete in het specifieke geval tot een buitensporig en dus onaanvaardbaar resultaat leidt. [1] De kantonrechter moet daarbij niet alleen kijken naar de verhouding tussen de schade en de boete, maar ook naar het soort overeenkomst, wat erin staat, het doel van de boetebepaling en de situatie waarin deze is toegepast. [2] [gedaagde] stelt als reden voor matiging dat er een vooroplevering heeft plaatsgevonden op 11 november 2022 en dat op dat moment de andere aannemers van [eisers] hun werkzaamheden zijn gaan uitvoeren. [eisers] betwisten dat. Ook al zou het kloppen wat [gedaagde] zegt, dan is dat onvoldoende voor matiging. Het betreft geen bijzondere omstandigheid die matiging van de boete rechtvaardigt.
5.17.
[eisers] hebben een bedrag van € 16.979,07 gevorderd vanwege een bouwtijdoverschrijding van 124 dagen (€ 547.712,00 x 0,00025 x 124). Omdat de bouwtijd met 49 werkdagen is overschreden, wijst de kantonrechter een bedrag van € 6.709,47 (€ 547.712,00 x 0,00025 x 49) toe.
2.
De vordering van € 9.112,60
Erkend € 1.233,75
5.18.
[eisers] eisen betaling van € 9.112,60 in verband met verrekening van meer- en minderwerk. Dit bedrag bestaat uit verschillende posten.
5.19.
[eisers] vorderen ten eerste betaling van € 1.233,75 aan minderwerk. [gedaagde] heeft de vordering erkend en dit bedrag betaald aan [eisers] op 10 juli 2024. Dit gevorderde bedrag wordt daarom afgewezen.
E-installatiewerkzaamheden € 9.371,45
5.20.
[eisers] verwijten [gedaagde] dat zij bepaalde E-installatiewerkzaamheden niet heeft verricht terwijl dat wel onderdeel was van de aanneemsom. [eisers] wijzen op het document genaamd ‘Beschrijving appartementen [adres] ’ waarin de E-installatie staat vermeld en de technische omschrijving. [eisers] hebben de kosten voor het uitvoeren van deze werkzaamheden begroot op € 9.371,45 incl. btw. Dit geldt als minderwerk, aldus [eisers] . Van dit bedrag moet € 2.200,00 worden afgetrokken, zodat een vordering resteert van € 7.171,45.
5.21.
[gedaagde] betwist de vordering. De opdracht is gewijzigd.
5.22.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat deze vordering moet worden afgewezen. Tussen partijen staat vast dat [het echtpaar] (de rechtsvoorganger van [eisers] ) en [gedaagde] bij het aangaan van de aannemingsovereenkomst hebben afgesproken dat de E-installatie onderdeel is van het werk. [gedaagde] voert aan dat de opdracht daarna is gewijzigd. [gedaagde] heeft uitgelegd en op zitting verklaard dat [het echtpaar] na het sluiten van aannemingsovereenkomst heeft aangegeven dat de werkzaamheden voor de E-installatie grotendeels dienen te vervallen. De installateur van [gedaagde] , [bedrijf] , heeft voor de beperkte werkzaamheden die nog wel dienden te geschieden en voor overige werkzaamheden op 28 september 2021 een offerte opgesteld. [gedaagde] heeft deze offerte als productie overgelegd. Voor het appartement van [eisers] gaat het dan nog om het plaatsen van centraaldozen, spot aansluitpunten en leidingwerk in de vloer. Tussen partijen is niet in geschil dat deze werkzaamheden zijn gedaan. [eisers] betwisten dat de opdracht is gewijzigd en stellen dat de overige werkzaamheden ook onderdeel zijn van de aannemingsovereenkomst, maar dit blijkt niet uit de offerte. [eisers] hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij deze wijziging niet kennen en dat de gewijzigde opdracht niet bij de contractstukken zat toen zij het appartement van [het echtpaar] kochten. Dat is niet zoals het hoort, maar dat betekent niet dat de E-installatie alsnog onderdeel uitmaakt van het overeengekomen werk. [eisers] moeten hiervoor bij [het echtpaar] zijn. De vordering van € 7.171,45 wordt daarom afgewezen.
Sleuven € 707,40
5.23.
[eisers] vorderen ook betaling van € 707,40 wegens minderwerk. [eisers] hebben zelf sleuven moeten hakken terwijl deze werkzaamheden tot de opdracht hoorde van [gedaagde] .
5.24.
[gedaagde] betwist dat zij hiertoe gehouden was. De gewijzigde opdracht was dat het leidingwerk in de vloer kwam. Installatiewerk in de wanden zat niet meer in de opdracht.
5.25.
Ook deze vordering wordt afgewezen. Gelet op de onderbouwde stelling van [gedaagde] hebben [eisers] onvoldoende kunnen uitleggen dat deze werkzaamheden onderdeel zijn van het werk van [gedaagde] .
3.
Waterschade € 1.294,70
5.26.
[eisers] vorderen tot slot schadevergoeding omdat er na oplevering schade is ontstaan aan het badkamermeubel als gevolg van een defect in de afvoer in de installatieruimte. [eisers] hebben een offerte overgelegd van € 1.294,70 voor het vervangen van 2 zijwanden.
5.27.
[gedaagde] betwist niet dat zij gehouden is tot betaling van schadevergoeding. [gedaagde] betwist wel de omvang van de schade. [eisers] hebben foto’s overgelegd van het meubel. Op de foto’s is te zien dat de platen van het meubel door het vocht beschadigd zijn geraakt. Deze wanden moeten dan ook worden vervangen. De kantonrechter wijst het gevorderde bedrag van € 1.294,70 daarom toe.
Conclusie
5.28.
De conclusie van het bovenstaande is dat de vordering voor een bedrag van € 8.004,17 (€ 6.709,47 + € 1.294,70) wordt toegewezen.
5.29.
[eisers] vorderen betaling van de wettelijke rente over de contractuele boete en de schade vanaf 9 december 2022, maar zij hebben niet gemotiveerd dat [gedaagde] vanaf deze datum in verzuim is geraakt. De door [eisers] gevorderde wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf de datum van dagvaarding.
De proceskostenveroordeling
5.30.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,42
- griffierecht
706,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.658,42
5.31.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers] van een schadevergoeding van € 8.004,17, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 juli 2024 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.658,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.

Voetnoten

1.Artikel 6:94 BW.
2.Hoge Raad 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:207.