ECLI:NL:RBZWB:2025:1154

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
02-821208-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot afstel voorwaardelijke invrijheidstelling en wijziging van de voorwaarden voor betrokkene na eerdere veroordeling tot gevangenisstraf

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 maart 2025 uitspraak gedaan over de vordering van het openbaar ministerie tot afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) van betrokkene, die in detentie zit voor een poging tot doodslag. Betrokkene was eerder veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf, met een herroeping van zijn v.i. na een nieuwe veroordeling tijdens v.i.-toezicht. De rechtbank heeft in eerdere beslissingen betrokkene een laatste kans geboden, maar de officier van justitie heeft nu gevorderd de v.i. af te stellen vanwege ernstige misdragingen en onvoldoende medewerking aan reclassering en gedragsverandering. De rechtbank heeft de adviezen van de directeur van de Penitentiaire Inrichting en de reclassering in overweging genomen. Hoewel er ernstige misdragingen zijn vastgesteld, blijkt er ook een positieve ontwikkeling in de houding van betrokkene, die nu meewerkt aan een risicotaxatie en delictanalyse. De rechtbank heeft besloten de vordering van het openbaar ministerie af te wijzen en betrokkene nog een kans te geven, met gewijzigde voorwaarden voor de v.i. De rechtbank benadrukt dat dit de laatste kans is en dat betrokkene zich aan de voorwaarden moet houden om verdere problemen te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-821208-18
v.i.-zaaknummer: 99/000611-28
beslissing op de vordering tot achterwege blijven voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.)
In de zaak van de officier van justitie tegen:
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. J.A.R. van de Velde, advocaat te Eindhoven.

1.De voorgeschiedenis

Bij onherroepelijk vonnis van de meervoudige kamer van 20 november 2019 onder het hierboven genoemde parketnummer is betrokkene veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek van voorarrest voor een poging tot doodslag gepleegd op 24 november 2018 in Breda. Deze veroordeling vond plaats tijdens een lopend v.i.-toezicht van betrokkene, waardoor die v.i. bij dat vonnis volledig is herroepen.
Bij beslissing van de politierechter van 12 januari 2023 is de vordering tot uitstel van de v.i. van betrokkene afgewezen. Het openbaar ministerie heeft op 20 januari 2023 een v.i.-besluit opgesteld met daarin - kort weergegeven - de volgende bijzondere voorwaarden:
  • een contactverbod;
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • een drugs- en alcoholverbod;
  • een ambulante behandelverplichting (meewerken aan verdiepingsdiagnostiek en daaruit voortvloeiende interventies. De verdiepingsdiagnostiek dient tijdens detentie plaats te vinden en de interventies dienen tijdens detentie te starten);
  • deelnemen aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden (CoVa);
  • andere voorwaarden betreffende het gedrag: betrokkene toont een open, gemotiveerde en meewerkende houding met betrekking tot (de voorbereiding van) het toezicht en de uitvoering van de bijzondere voorwaarden; betrokkene toont openheid van zaken ten aanzien van zijn financiële situatie.
Bij beslissing van de rechtbank van 12 september 2024 is de vordering tot herroeping van de v.i. van betrokkene gedeeltelijk toegewezen voor een periode van 180 dagen en voor het overige afgewezen.
De huidige einddatum van detentie is vastgesteld op 18 maart 2025.

2.De procesgang

De officier van justitie heeft een vordering ingediend tot achterwege blijven van de v.i..
Het dossier bevat de volgende stukken:
- de vordering van de officier van justitie van 31 januari 2025;
- het advies van de directeur van de PI van 15 januari 2025;
- het advies van de reclassering van 22 januari 2025 en
- alle overige stukken.
Het onderzoek is gehouden op de openbare zitting van 18 februari 2025. De officier van justitie, mr. R. in ’t Veld, is gehoord. Betrokkene en zijn raadsman zijn ter zitting verschenen. Als deskundige namens Reclassering Nederland is via een telefonische verbinding [deskundige] gehoord.

3.Het advies van de directeur van de PI en het advies van de reclassering

Uit het advies van de directeur van de PI komt naar voren dat er onvoldoende middelen zijn om het risico op delictgedrag bij betrokkene in te perken. Betrokkene heeft zich sinds het begin van zijn detentie onvoldoende ingezet om tot duurzame gedragsverandering te komen en te werken aan zijn re-integratie. Er zijn meerdere disciplinaire straffen opgelegd gedurende de detentie, laatst in december 2024 en in januari 2025. Opvallend is dat betrokkene zich bewust is van de gedragskeuzes die hij kon en kan maken en in het verleden en tijdens detentie nadrukkelijk heeft gekozen voor een antisociale levensstijl. De gepleegde strafbare feiten zijn zeer ernstig, betrokkene is snel gerecidiveerd in een agressiedelict en heeft onvoldoende meegewerkt aan psychologisch onderzoek. Een psychologisch onderzoek wordt nodig geacht om een goede inschatting te kunnen maken van een eventueel gevaarsrisico en indien geïndiceerd passende interventies in te zetten. Geadviseerd wordt de v.i. van betrokkene af te stellen.
Uit het rapport van de reclassering komt naar voren dat sinds de gedeeltelijke herroeping van de v.i. van 12 september 2024 werd ingezet op een risicotaxatie en delictanalyse (hierna: RTDA), waar aanbevelingen uit zijn gekomen voor het toekomstige toezicht. Betrokkene heeft zijn medewerking hieraan verleend, wat als een positieve ontwikkeling wordt gezien. De feitelijke plannen van betrokkene voor na detentie zijn nog ongewijzigd ten opzichte van een half jaar geleden. Hij wil in een woning van een vriend verblijven en zich focussen op een carrière in de muziekwereld. Verder wil hij zich focussen op de relatie met zijn dochter. Er is nog altijd een noodzaak om betrokkene te ondersteunen en begeleiden in het nastreven van een delictvrij leven na detentie. Betrokkene stelt in het huidige onderzoek met alles te zullen meewerken, maar gelet op het verloop van eerdere reclasseringstoezichten en het gedrag in detentie is het de vraag in hoeverre betrokkene deze houding kan vasthouden. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld-hoog.
De reclassering adviseert positief over v.i. met ten dele andere voorwaarden dan in het eerdere v.i.-besluit zijn opgenomen. Dit komt mede door de recente uitkomsten van de RTDA, die aanbevelingen doet om betrokkene zoveel mogelijk gestructureerd te begeleiden in zijn uitstroom na detentie. De ontvankelijkheid voor behandeling en de kans op het komen tot gedragsverandering in een behandeling wordt als gering gezien. Daarom worden de volgende voorwaarden als het hoogst haalbare in het toezicht gezien, namelijk een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan middelencontrole, ambulante begeleiding en een inspanningsverplichting met betrekking tot een open, gemotiveerde en meewerkende houding en voor een gezonde leefsituatie met dagbesteding en inkomen.
Ter zitting heeft de deskundige daaraan toegevoegd dat de eerder opgelegde verdiepingsdiagnostiek niet meer nodig wordt gevonden. Door de RTDA is er meer inzicht gekomen in de beweegredenen van betrokkene en wordt behandeling als minder zinnig gezien. Een intensiever begeleidingstraject wordt gezien als toereikend en werkbaarder. Vanuit ambulante begeleiding worden ook trainingen gegeven rondom sociale vaardigheid en agressieregulatie, maar dan op een praktische manier. De reclassering ziet voor het eerst een meewerkende houding bij betrokkene. Betrokkene heeft aangegeven bereid te zijn de door de reclassering nodig geachte trainingen te volgen. Binnen een v.i.-traject kan er nog wat veranderd worden. Hoewel de risico’s groot zijn, ziet de reclassering dit als haalbaar.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de v.i. wordt afgesteld. De rechtbank heeft betrokkene met haar beslissing van 12 september 2024 een laatste kans geboden en benadrukt dat betrokkene een open, gemotiveerde en meewerkende houding moest gaan tonen en moest meewerken aan de noodzakelijke verdiepingsdiagnostiek. Betrokkene heeft hier ruimschoots niet aan voldaan. Dat is een bewuste en structurele weigering geweest, terwijl hij wist wat daar de consequenties van waren.

5.Het standpunt van betrokkene en de verdediging

Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat er wel eens een akkefietje is geweest, maar nooit een fysieke aanval. De verdiepingsdiagnostiek is nooit van de grond gekomen, maar betrokkene heeft contact met de reclassering en heeft daar openheid van zaken gegeven. Betrokkene zal zich aan de voorwaarden houden, omdat hij na al die jaren detentie zijn leven wil gaan beteren.
De verdediging heeft aangevoerd dat op verzoek van betrokkene eind september 2024 aan de reclassering is gevraagd of betrokkene mee zou kunnen werken aan RTDA. Dat bleek te kunnen en een stap in de goede richting te zijn. Het wekt de verbazing dat dit lastig tot stand zou zijn gekomen, want betrokkene heeft zelf het initiatief genomen. De reclassering heeft besloten geen afstel te adviseren, maar positief te adviseren over v.i., waarbij de voorwaarden enigszins zijn aangepast. Dit kader heeft de reclassering ingeschat als het hoogst haalbare. Een langer verblijf in detentie zal niet tot ander gedrag leiden. Dat zal anders kunnen zijn als onder toezicht van de reclassering de risico’s beperkt kunnen worden. Betrokkene is gemotiveerd te werken aan een delictvrije toekomst en een bestaan op te bouwen. Indien de v.i. wordt afgesteld voor 550 dagen wordt betrokkene op 19 september 2026 in vrijheid gesteld en staat hij zonder enige vorm van re-integratie op straat. Dat is zeer ongewenst voor betrokkene, maar ook voor de maatschappij. Verzocht wordt de vordering af te wijzen.

6.Het oordeel van de rechtbank

Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu de vordering op 31 januari 2025 is ontvangen en de grond bevat waarop zij berust.
Op grond van artikel 6:2:12, lid 1 onder b van het Wetboek van Strafvordering kan de v.i. achterwege blijven of worden uitgesteld indien sprake is van een ernstige misdraging van de veroordeelde of gedrag dat tijdens de tenuitvoerlegging van de straf meermalen heeft geleid tot het opleggen van een disciplinaire straf. Uit de adviezen van de directeur van de PI en de reclassering blijkt dat betrokkene zich meerdere keren ernstig heeft misdragen tijdens zijn verblijf in de PI en ook meerdere keren een disciplinaire straf opgelegd heeft gekregen. Aan de voorwaarden om te kunnen komen tot het achterwege laten van de v.i. wordt dus voldaan. Daarnaast blijkt uit het advies van de directeur van de PI dat betrokkene geen open, gemotiveerde en meewerkende houding heeft getoond en niet heeft meegewerkt aan verdiepingsdiagnostiek, zoals de rechtbank in haar beslissing van 12 september 2024 nadrukkelijk als voorwaarde voor een laatste kans heeft gesteld.
Uit het rapport van de reclassering en de aanvulling daarop ter zitting blijkt echter een positiever beeld van de situatie. Voor het eerst wordt een meewerkende houding gezien bij betrokkene en ook heeft hij meegewerkt aan RTDA, waardoor verdiepingsdiagnostiek niet meer nodig wordt gevonden. De ontvankelijkheid voor behandeling en de kans op het komen tot gedragsverandering in een behandeling wordt als gering gezien. Als hoogst haalbare wordt een intensief begeleidingstraject gezien, waarin betrokkene meewerkt aan trainingen in het kader van sociale vaardigheden en agressieregulatie. Uiteindelijk komt dat de rechtbank wenselijker voor dan het verder uitzitten van zijn straf zonder enige vorm van re-integratie.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan betrokkene nog een allerlaatste kans moet worden geboden. Betrokkene moet er daarbij van doordrongen zijn dat dit echt de laatste kans is die hij nog krijgt en dat hij zich gedurende de v.i. niets kan veroorloven. Hij moet de trainingen volgen die voor hem aangewezen worden bevonden. Betrokkene moet zich er goed van bewust zijn dat, zodra hij op wat voor manier dan ook een misstap begaat, het v.i.-traject voor hem afgelopen is.
De rechtbank wijst de vordering tot achterwege blijven van de v.i. af en zal de aan de v.i. verbonden bijzondere voorwaarden wijzigen, zoals door de reclassering is geadviseerd. De rechtbank rekent erop dat de reclassering het niet houden aan enige voorwaarde direct zal melden bij het Openbaar Ministerie.

7.De beslissing

De rechtbank
- wijst de vordering tot achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling af;
- wijzigt de aan de v.i. verbonden bijzondere voorwaarden in die zin dat deze als volgt komen te luiden:
* betrokkene meldt zich binnen drie werkdagen na invrijheidstelling bij Reclassering Nederland, Marconistraat 2, 3029 AK Rotterdam. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* betrokkene werkt mee aan controle van het gebruik van THC en cocaïne om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
* betrokkene dient mee te werken aan ambulante begeleiding (en eventuele behandeling daaruit voortvloeiende) van Humanitas Homerun, of soortgelijke zorgverlener en
* betrokkene toont een open, gemotiveerde en meewerkende houding met betrekking tot het toezicht en de uitvoering van bijzondere voorwaarden. Betrokkene spant zich in voor een gezonde leefsituatie met dagbesteding en inkomen, hij toont openheid van zaken ten aanzien van zijn financiële situatie en zijn sociale netwerk.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. C.H.M. Pastoors en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.E.A.M. van der Ven-van de Riet en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 maart 2025.
De jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.