ECLI:NL:RBZWB:2025:1135

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
11482835 VV EXPL 25-4 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
  • mr. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis inzake loonvorderingen werknemer tegen werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 februari 2025 een verstekvonnis uitgesproken in een kort geding tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer, vertegenwoordigd door ARAG SE Rechtsbijstand, heeft loonvorderingen ingediend tegen zijn werkgever, die niet is verschenen in de procedure. De procedure is gestart met een dagvaarding en de mondelinge behandeling vond plaats op 5 februari 2025, waarbij verstek is verleend aan de werknemer.

De kantonrechter heeft de vorderingen van de werknemer beoordeeld en deze niet onrechtmatig of ongegrond bevonden. De vorderingen zijn toegewezen, met uitzondering van de gevorderde dwangsommen die zijn beperkt. De werkgever is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van de werknemer vergoeden, die zijn begroot op € 1.084,02. De kantonrechter heeft ook de wettelijke rente over de nakosten toegewezen.

In de beslissing is de werkgever veroordeeld tot betaling van achterstallig loon, vakantiegeld, reiskosten en buitengerechtelijke kosten. Daarnaast is de werkgever verplicht om binnen vijf dagen na betekening van het vonnis deugdelijke jaaropgaven en salarisspecificaties te verstrekken, met een dwangsom voor elke dag dat deze verplichting niet wordt nagekomen. Ook moet de werkgever de niet afgedragen pensioenpremies aan het Pensioenfonds Horeca & Catering afdragen, met eenzelfde dwangsomregeling. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11482835 \ VV EXPL 25-4
Vonnis in kort geding van 19 februari 2025
in de zaak van
[werknemer],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [werknemer] ,
gemachtigde: ARAG SE Rechtsbijstand,
tegen
[werkgever] B.V.,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [werkgever] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling van 5 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij tegen [werkgever] verstek is verleend.

2.De beoordeling

2.1.
[werknemer] heeft gevorderd zoals is vermeld in de dagvaarding waarmee deze procedure is ingeleid. De inhoud van deze dagvaarding moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
2.2.
De vorderingen komen de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen daarom worden toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde dwangsommen zullen worden beperkt op de in de beslissing weergegeven wijze.
2.3.
[werkgever] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [werknemer] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
149,02
- griffierecht
257,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.084,02
2.4.
De gevorderde wettelijke rente over de nakosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [werkgever] om aan [werknemer] te betalen:
het netto-equivalent van € 10.875,00 bruto ter zake van het achterstallige loon over de periode van 1 januari 2024 tot en met april 2024, te verminderen met het uitbetaalde loon van € 3.200,-- netto;
het netto-equivalent van € 2.088,00 bruto ter zake van het achterstallige vakantiegeld over de periode van 1 juni 2003 tot en met 31 mei 2024;
€ 371,41 netto ter zake van het achterstallige vakantiegeld over de periode van 1 juni 2022 tot en met 31 mei 2023;
€ 500,00 netto aan reiskosten;
de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW over de onder 3.1. a), b) en c) toegewezen bedragen;
de wettelijke rente over de onder 3.1. a), b), c) en d) toegewezen bedragen;
€ 875,00 ter zake van buitengerechtelijke kosten;
3.2.
veroordeelt [werkgever] om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan [werknemer] te verstrekken de deugdelijke jaaropgave over 2024 en bruto/netto salarisspecificaties over de maanden juli 2023 tot en met december 2023 en april 2024, met veroordeling van [werkgever] om aan [werknemer] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat zij niet aan deze hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
3.3.
veroordeelt [werkgever] om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis zorg te dragen voor afdracht van de niet afgedragen pensioenpremies over de periode van 1 december 2022 tot 1 juni 2024 aan het Pensioenfonds Horeca & Catering onder gelijktijdige afgifte van [werknemer] van een bewijs van betaling, met veroordeling van [werkgever] om aan [werknemer] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat zij niet aan deze hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
3.4.
veroordeelt [werkgever] in de proceskosten van € 1.084,02, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [werkgever] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.5.
veroordeelt [werkgever] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.