Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het stilstaan op het trottoir, voetpad, fietspad of ruiterpad op de Catharinastraat te Breda op 7 april 2023. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 21 januari 2025 was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. B. de Jong, was wel aanwezig. De officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. I.M.E. van der Meijden.
De gemachtigde voerde aan dat er ten onrechte geen staandehouding heeft plaatsgevonden en dat de boete onterecht aan de kentekenhouder was opgelegd. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie betoogde echter dat de verbalisant voldoende pogingen heeft gedaan om de betrokkene staande te houden en dat de gedraging voldoende was vastgesteld. De kantonrechter oordeelde dat er geen reële mogelijkheid was tot staandehouding en dat de boete terecht was opgelegd aan de kentekenhouder. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen.