Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het parkeren buiten een parkeervak, zoals aangegeven door verkeersborden E4 tot en met E10, E12 of E13 van het RVV 1990, op 13 juli 2023 te Breda. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 21 januari 2025 was de betrokkene niet aanwezig, maar werd de zaak vertegenwoordigd door mr. I.M.E. van der Meijden namens de officier van justitie. De kantonrechter heeft de stukken in het dossier, waaronder de verklaring van de verbalisant en foto’s, bestudeerd en vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond. De kantonrechter oordeelde dat de betrokkene geen specifieke feiten of omstandigheden had aangedragen die aanleiding gaven om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant.
De kantonrechter concludeerde dat de beslissing van de officier van justitie voldoende gemotiveerd was en voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht. De kantonrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak werd openbaar gedaan en de betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.