Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek tot proceskostenvergoeding af.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet dragen van een goedgekeurde helm tijdens het rijden op een bromfiets op de Karnemelkstraat te Breda op 20 april 2023. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep niet-ontvankelijk had verklaard. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat de verhoging van de boete onterecht was, omdat het administratief beroep tijdig was ingediend. Echter, de officier van justitie stelde dat de machtiging van de gemachtigde niet overeenkwam met de naam van de betrokkene en dat dit verzuim niet was hersteld. Tijdens de zitting op 21 januari 2025 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. I.M.E. van der Meijden, was wel aanwezig. De kantonrechter oordeelde dat de officier van justitie terecht het beroep niet-ontvankelijk had verklaard, omdat er geen geldige machtiging was overgelegd. De rechter benadrukte dat van een beroepsmatige rechtshulpverlener verwacht mag worden dat hij een rechtsgeldige machtiging verstrekt. De vraag of de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, had plaatsgevonden, werd niet verder behandeld. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.