Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de Rijksweg (A16) te Prinsenbeek op 17 april 2023. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting was de betrokkene niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. I.M.E. van der Meijden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant, die getraind is om dergelijke gedragingen te herkennen, voldoende grondslag biedt voor de vaststelling dat de gedraging heeft plaatsgevonden. De kantonrechter wees erop dat het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het besturen van een voertuig nooit is toegestaan, ongeacht de manier van gebruik. De kantonrechter concludeerde dat de boete terecht was opgelegd en dat er geen reden was om de boete te matigen.
De kantonrechter oordeelde ook dat de motivering van de beslissing van de officier van justitie voldoende inzichtelijk was en voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.