ECLI:NL:RBZWB:2025:1087

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
11292764 CV EXPL 24-4507
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Badal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en rente in een incassozaak tussen een groothandel en een ondernemer

In deze civiele procedure vordert Pontmeyer Handelsbedrijven B.V. betaling van een openstaande factuur van € 5.914,14 van [gedaagde], die bouwmaterialen op afbetaling heeft gekocht. Ondanks herhaalde betalingsherinneringen heeft [gedaagde] niet betaald. Pontmeyer vordert daarnaast contractuele rente van 1,5% per maand en vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] betwist de hoogte van de vordering en stelt dat hij niet heeft getekend voor de verhoging van de kredietlimiet, die door Pontmeyer eenzijdig zou zijn verhoogd. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de goederen heeft ontvangen en dat hij de verschuldigde hoofdsom moet betalen. De vordering tot rente wordt afgewezen omdat Pontmeyer niet kan aantonen dat er een schriftelijke overeenkomst bestaat waarin deze rente is overeengekomen. De buitengerechtelijke incassokosten worden vastgesteld op € 670,71. Uiteindelijk wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 6.584,85 aan Pontmeyer, inclusief proceskosten van € 978,84.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11292764 \ CV EXPL 24-4507
Vonnis van 26 februari 2025
in de zaak van
Pontmeyer Handelsbedrijven B.V.
te Zaandam
eisende partij
hierna te noemen: Pontmeyer
gemachtigde: BVCM Collections B.V.
tegen
[gedaagde]
handelend onder de naam [bedrijf van gedaagde]
te [plaats]
gedaagde partij
hierna te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.De zaak in het kort

Pontmeyer is een groothandel die aan [gedaagde] bouwmaterialen heeft verkocht. [gedaagde] kon deze later betalen. Ondanks betalingsherinneringen heeft hij dat niet gedaan. Pontmeyer wil in deze procedure betaling afdwingen en maakt daarbij ook aanspraak op rente die [gedaagde] volgens overeengekomen voorwaarden verschuldigd zou zijn. Ook wil Pontmeyer een vergoeding voor kosten die zij heeft gemaakt. [gedaagde] twijfelt eraan dat hij alle in rekening gebrachte goederen heeft ontvangen. Hij is het er ook niet mee eens dat Pontmeyer de kredietlimiet heeft verhoogd. Hij zegt nergens voor te hebben getekend.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 oktober 2024;
- de mondelinge behandeling op 29 november 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft
gemaakt;
- de conclusie van repliek;
- de op de (rol)zitting van 29 januari 2025 gemaakte aantekeningen van het mondelinge
verweer van [gedaagde].
2.2.
In het tussenvonnis van 30 oktober 2024 werd een mondelinge behandeling van de zaak bepaald. [gedaagde] was daarbij aanwezig. Pontmeyer niet. Telefonisch deelde haar gemachtigde aan de griffier mee dat Pontmeyer het tussenvonnis niet hadden ontvangen. Vervolgens zijn aan alleen [gedaagde] vragen gesteld en heeft hij zijn standpunten kunnen toelichten. De daarvan door de griffier gemaakte aantekeningen zijn toegestuurd aan Pontmeyer, die gelegenheid kreeg om in een conclusie daarop te reageren. Tegen wat Pontmeyer in die conclusie nader heeft aangevoerd heeft [gedaagde] als laatste verweer gevoerd. Daarna is vonnis bepaald.

3.Het geschil

3.1.
Pontmeyer vordert dat [gedaagde] in een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld om aan haar te betalen het bedrag van € 7.900,36, te vermeerderen met contractuele rente van 1,5% per maand over de hoofdsom vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening. Daarnaast vordert zij dat [gedaagde] wordt veroordeeld, eveneens uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van de proceskosten, waaronder € 339,00 voor het salaris van haar gemachtigde.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover dit voor de beoordeling van de zaak van belang is, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van Pontmeyer bestaat uit een hoofdsom van € 5.914,14 wegens aan [gedaagde] verkochte en geleverde bouwmaterialen, € 1.099,10 aan contractuele rente en een vergoeding van € 887,12 voor buitengerechtelijke incassowerkzaamheden.
4.2.
Tegen de gevorderde hoofdsom voerde [gedaagde] aanvankelijk aan dat hij weliswaar spullen bij Pontmeyer heeft besteld maar niet tot het totaalbedrag van de facturen dat Pontmeyer van hem vordert. Volgens [gedaagde] controleert Pontmeyer niet wie de persoon is die spullen afneemt en hij twijfelde er daarom aan of iemand anders op naam van zijn bedrijf spullen heeft afgehaald. Dit verweer kan hem echter niet baten. In zijn aanvullende verweer schreef [gedaagde] namelijk dat hij niet bijhield voor welke opdracht hij spullen bestelde en tijdens de mondelinge behandeling verklaarde hij dat hij veel heeft besteld, zowel in de winkel(s) van Pontmeyer, als telefonisch. Hij durfde niet te zeggen wat hij wel of niet had besteld, noch voor welke bedragen hij bestellingen heeft gedaan. Dat iemand anders materialen heeft afgenomen waarvan Pontmeyer nu betaling vordert is dan ook louter speculatie van [gedaagde] en kan niet dienen ter onderbouwing van zijn verweer. Omdat [gedaagde] verder niet betwist dat hij een of meer van de goederen die zijn vermeld in de facturen die Pontmeyer bij haar dagvaarding heeft overgelegd - op de betreffende dag en in de vermelde hoeveelheden - heeft afgenomen, wordt zijn verweer als niet, althans onvoldoende onderbouwd terzijde gesteld. Aangenomen wordt dan ook dat [gedaagde] alle betreffende goederen heeft gekocht en geleverd heeft gekregen, zodat hij de daarvoor in rekening gebrachte prijs dient te voldoen.
4.3.
[gedaagde] voert verder aan dat Pontmeyer buiten zijn medeweten de eerder afgesproken kredietlimiet van € 2.000,- heeft verhoogd. Daar is hij het niet mee eens. Er is hiervoor geen overeenkomst gesloten, aldus [gedaagde]. Pontmeyer licht toe hoe en waarom de kredietlimiet is verhoogd van € 2.000,- naar € 4.000,- en vervolgens naar € 6.000,-. Vastgesteld wordt dat [gedaagde] erkent dat partijen een overeenkomst zijn aangegaan op grond waarvan hij tot een bedrag van € 2.000,- goederen kon afnemen waarvoor hij niet onmiddellijk hoefde te betalen. Dat partijen niet expliciet zijn overeengekomen dat dit bedrag door Pontmeyer tot tweemaal toe werd verhoogd is voor de beoordeling van dit onderdeel van de vordering niet van belang. Het doet immers niet af aan het feit dat [gedaagde] goederen ter waarde van in totaal € 5.914,14 heeft afgenomen. Daarvoor zal hij moeten betalen.
4.4.
Het hiervoor genoemde verweer van [gedaagde] is wel relevant waar het de gevorderde rente betreft. Pontmeyer vordert betaling van € 1.099,10 aan contractuele rente plus 1,5% per maand over de hoofdsom van € 5.914,14 vanaf 3 september 2024, de dag waarop de dagvaarding werd uitgebracht, tot aan de dag van de volledige voldoening. Zij baseert die vordering op de tussen partijen gesloten overeenkomst en haar algemene verkoop- en leveringsvoorwaarden. [gedaagde] heeft voor de ontvangst daarvan getekend, aldus Pontmeyer. Evenwel betwist [gedaagde] dat tussen partijen een schriftelijke overeenkomst bestaat en stelt hij nadrukkelijk dat hij nergens voor heeft getekend. Pontmeyer brengt geen stukken in het geding die haar stelling staven. De door haar genoemde overeenkomst ontbreekt bij de processtukken, terwijl van de ontvangst van de algemene voorwaarden, laat staan acceptatie van het betreffende rentebeding daarin door [gedaagde], niet is gebleken. Het exemplaar van de algemene voorwaarden die Pontmeyer bij haar dagvaarding heeft overgelegd is ook niet voorzien van een handtekening of paraaf. Daar komt bij dat Pontmeyer kennelijk op eigen initiatief, eenzijdig en zonder de kredietwaardigheid van [gedaagde] te beoordelen, en dus volledig in strijd met de in artikel 8 lid 1 van haar algemene voorwaarden beschreven werkwijze bij “aankoop op rekening”, aan hem krediet verleende zonder de voorwaarden daarvan met [gedaagde] te communiceren. Geoordeeld wordt dat niet kan worden vastgesteld dat partijen de verschuldigdheid van deze contractuele rente zijn overgekomen, zodat de betreffende vordering moet worden afgewezen.
4.5.
Buitengerechtelijke incassokosten is [gedaagde] wel verschuldigd, zij het dat die iets lager zijn dan het bedrag dat Pontmeyer vordert. Voldoende duidelijk is immers dat voorafgaande aan deze procedure door en namens Pontmeyer werkzaamheden zijn verricht om betaling van de facturen te verkrijgen. Krachtens artikel 6:96 lid 2, onder c van het Burgerlijk Wetboek, in verbinding met artikel 2 lid 1 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt de vergoeding voor die werkzaamheden gerelateerd aan de onbetaald gebleven vordering en daarom in dit geval bepaald op € 670,71.
4.6.
De conclusie is dat [gedaagde] aan Pontmeyer dient te betalen (€ 5.914,14 + € 670,71 =) € 6.584,85.

5.De proceskosten

5.1.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom ook de proceskosten betalen. De proceskosten van Pontmeyer worden vastgesteld op:
- kosten van de dagvaarding
115,84
- griffierecht
524,00
- salaris gemachtigde
339,00
(conform de vordering)
Totaal
978,84
5.2.
De in de dagvaarding begrepen vergoeding voor ‘kosten DBR’ zijn niet toewijsbaar nu daarvoor een wettelijke grondslag ontbreekt. Niet valt in te zien dat kosten in verband met (het raadplegen van) het digitaal beslagregister waarvoor deze vergoeding onder de noemer verschotten/leges wordt gevorderd, noodzakelijk zijn gemaakt voor de goede verrichting van de betreffende ambtshandeling, in casu het uitbrengen van de dagvaarding, zoals bedoeld in artikel 9 lid 1, onder a van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Pontmeyer te betalen een bedrag van € 6.584,85;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Pontmeyer van de proceskosten van € 978,84;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Badal en is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.