ECLI:NL:RBZWB:2025:1082

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
02-132872-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling, vernieling en bedreiging met taakstraf en schadevergoeding

Op 27 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling, vernieling en bedreiging. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 13 februari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het mishandelen van het slachtoffer op 13 april 2024, het vernielen van een auto in de periode van 13 tot en met 15 april 2024, en het bedreigen van het slachtoffer met de dood en zware mishandeling in de periode van 5 maart tot en met 13 april 2024. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte de mishandeling en de bedreiging wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van enkele specifieke handelingen die niet bewezen konden worden.

De rechtbank legde een taakstraf op van 70 uren, waarvan 35 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor de woonplaats van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die eerder met politie en justitie in aanraking was geweest, zich schuldig had gemaakt aan ernstige feiten die de lichamelijke integriteit van het slachtoffer hadden aangetast. De rechtbank hield rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, zoals vastgesteld in een Pro Justitia rapportage.

De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde een schadevergoeding van € 3.922,-, waarvan de rechtbank een bedrag van € 1.350,- toekende, bestaande uit € 850,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk, met de mogelijkheid om dit deel bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De rechtbank besloot tot het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel, waarbij het CJIB de inning zal verzorgen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-132872-24
vonnis van de meervoudige kamer van 27 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1977 te [geboorteplaats]
wonende aan [woonadres]
raadsman mr. L. Verheuvel, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 februari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:op 13 april 2024 [slachtoffer] heeft mishandeld;
feit 2:op meerdere tijdstippen in de periode van 13 april 2024 tot en met 15 april 2024 een auto heeft vernield en/of beschadigd;
feit 3:op meerdere tijdstippen in de periode van 5 maart 2024 tot en met 13 april 2024 [slachtoffer] heeft bedreigd met de dood en/of zware mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Hij baseert zich hierbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat ten aanzien van feit 1 enkel tot een bewezenverklaring van het trekken aan de haren van aangeefster gekomen kan worden. De overige handelingen kunnen niet bewezen worden. De ten laste gelegde vernieling en bedreiging kunnen wettig en overtuigend bewezen worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 13 april 2024 vond er tussen verdachte en aangeefster bij het station [plaats 1] - [plaats 2] een incident plaats. Verdachte is daar tegen de auto van aangeefster aangereden. Vervolgens is verdachte uit zijn auto gestapt en naar aangeefster, die in de auto zat, toegelopen.
Volgens aangeefster heeft verdachte haar toen aan haar haren getrokken en meerdere keren geslagen, waaronder op haar hoofd, schouder en rug. Ook heeft hij haar geprobeerd te wurgen. Verdachte erkent dat hij aangeefster op dat moment aan haar haren heeft getrokken. Hij ontkent de overige handelingen. [getuige] verklaart echter dat zowel verdachte als aangeefster hem direct na het incident hebben gebeld. Beiden hebben toen tegen hem gezegd dat verdachte aangeefster bij haar nek had gepakt en in het gezicht had geslagen. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van deze verklaring te twijfelen en gaat dan ook van die verklaring uit. Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte op 18 april 2024 bij de politie heeft verklaard dat op het moment van het incident bij hem “de geest uit de fles was”. De rechtbank acht gelet op het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde mishandeling schuldig heeft gemaakt, met uitzondering van het slaan tegen de schouder en rug van aangeefster en het dichtknijpen van haar keel. De rechtbank ziet voor deze handelingen, net als de officier van justitie, onvoldoende bewijs en zal verdachte van die handelingen vrijspreken.
Feit 2
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de bewijsmiddelen zoals weergegeven in Bijlage II bij dit vonnis. Omdat verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal in die bijlage worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen zoals bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Feit 3
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de bewijsmiddelen zoals weergegeven in Bijlage II bij dit vonnis. Omdat verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal in die bijlage worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen zoals bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 13 april 2024 te [plaats 1] , gemeente Reimerswaal, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] tegen het hoofd te slaan en die [slachtoffer] bij de keel te pakken en de haren van die [slachtoffer] vast te pakken en met kracht aan de haren van die van [slachtoffer] te trekken;
2
op meerdere tijdstippen in de periode van 13 april 2024 tot en met 15 april 2024 te [plaats 1] , gemeente Reimerswaal en/of [plaats 2] , gemeente Reimerswaal, opzettelijk en wederrechtelijk een auto (Volvo V60, [kenteken] ), die aan [slachtoffer] en/of [naam] toebehoorde, heeft vernield en/of beschadigd;
3
op meerdere tijdstippen in de periode van 05 maart 2024 tot en met 13 april 2024 in Nederland [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen:
- "Ik hang je aan de hoogste boom vuile kanker hoer. Reken maar van yes dat ik alle foto's en filmpjes die ik van jou heb ga delen met anderen. Ik zal je leren vuile kankerhoer" en/of
- "Maak je kapot vieze slet en zelfs als je al kapot bent, blijf ik je lekker in je gezicht schoppen, keer op keer op keer tot er niks meer van je over is. Ik haat je al jullie wijven zijn hetzelfde maar deze keer heb je de verkeerde uitgekozen om mee te fukken" en/of
- "Ik maak je gewoon af".
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke taakstraf van 70 uur, te vervangen door 35 dagen hechtenis, met aftrek van twee dagen voorarrest. Daarbij houdt hij rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, zoals volgt uit de Pro Justitia rapportage van 8 juli 2024. Verder vordert hij op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) een dadelijk uitvoerbaar contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor de plaats waarin zij woont voor de periode van drie jaar, waarbij per overtreding twee weken hechtenis kan worden opgelegd met een maximum van zes maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij het bepalen van de hoogte van een straf rekening te houden met de bevindingen van de psycholoog.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte en het slachtoffer waren bevriend. Verdachte heeft zich op enig moment laten leiden door boosheid richting het slachtoffer en heeft haar per e-mail en telefonisch bedreigd. De geuite bedreigingen waren ernstig van aard en het slachtoffer heeft aangegeven dat zij zich bedreigd en angstig voelde. De bedreigingen hebben bij het slachtoffer de vrees opgewekt dat zij daadwerkelijk fysiek door verdachte zou worden aangevallen. Die vrees van het slachtoffer bleek terecht te zijn, want verdachte heeft het slachtoffer op 13 april 2024 ook mishandeld. Hij heeft aan haar haren getrokken, tegen haar hoofd geslagen en haar bij haar keel gepakt. Met dit handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en haar pijn bezorgd. Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring volgt ook hoeveel impact het gedrag van verdachte op het slachtoffer heeft (gehad).
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zowel vernieling als beschadiging van de auto die het slachtoffer in gebruik had.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 2 januari 2025. Hieruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van 8 juli 2024, opgesteld door [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog. Daaruit volgt – kort samengevat – dat bij verdachte sprake is van een ernstige stoornis in het gebruik van stimulantium. Deze stoornis hangt samen met zijn onvermogen om op andere, meer adequate wijze, om te gaan met onlustgevoelens. Omdat verdachte door zijn beperking in het omgaan met onlustgevoelens geneigd is middelen te gebruiken en hij onder invloed van middelen vervolgens ontremt en emotioneel reageert, wordt geadviseerd om de bewezenverklaarde feiten hem in verminderde mate toe te rekenen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport van de reclassering van
14 januari 2025. Geadviseerd wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. Daarnaast adviseert de reclassering om aan verdachte een vrijheidsbenemende maatregel op te leggen inhoudende een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor haar woonplaats.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf onder meer aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten en rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke gevallen doorgaans worden opgelegd.
De rechtbank volgt de conclusie van de deskundige ten aanzien van de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en houdt hier rekening mee bij de op te leggen straf.
Alles afwegende komt de rechtbank tot de conclusie dat een taakstraf van 70 uur subsidiair 35 dagen vervangende hechtenis met aftrek van voorarrest, waarvan 35 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden is. De deels voorwaardelijke gevangenisstraf vormt een stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (dergelijke) strafbare feiten te plegen en maakt het stellen van bijzondere voorwaarden mogelijk. De rechtbank ziet namelijk aanleiding om een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor haar woonplaats als bijzondere voorwaarden op te leggen. Hoewel verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij geen contact meer met het slachtoffer wil, heeft hij – zelfs tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis, waarbij onder andere als voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer was gesteld – recent nog een bericht aan haar gestuurd. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door de officier van justitie geëist, het contact- en locatieverbod in de vorm van een 38v-maatregel op te leggen. De rechtbank acht de vorm van een bijzondere voorwaarde voldoende om de veiligheid van het slachtoffer te waarborgen en acht een 38v-maatregel in deze zaak te vergaand.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 3.922,- (de rechtbank, de vordering narekenend, begrijpt dat dit € 4.043,30 moet zijn), waarvan
€ 3.243,30 aan materiële schade en € 800,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 april 2024. Ook wordt verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de vordering tot schadevergoeding toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit de vordering tot vergoeding van de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren. De benadeelde partij is immers niet de eigenaar van de auto. De immateriële schadevergoeding kan tot een bedrag van € 500,- worden toegewezen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich voor zijn vordering tot schadevergoeding voegen in het strafproces. Van rechtstreekse schade is sprake als iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd.
Hiervoor is overwogen dat onder feit 2 bewezenverklaard kan worden dat artikel 350 Sr is overtreden. Dit artikel beschermt het ongestoorde gebruik en genot van een goed door degene aan wie dat goed toebehoort. Hoewel dit ‘toebehoren’ in veel gevallen samenvalt met het civielrechtelijke eigendom, komt daaraan in strafrechtelijke zin een autonome, ruimere betekenis toe en moet dit begrip in de zin van het dagelijks spraakgebruik worden opgevat. Vaststaat dat de (beschadigde) auto op naam van de heer [naam] , de partner van de moeder van [slachtoffer] , staat en dat de benadeelde partij deze auto van hem leende. De factuur van de schade staat bovendien op naam van [slachtoffer] en uit het dossier blijkt dat de eigenaar van de auto aangeeft dat hij de auto nog niet heeft teruggezien en dat [slachtoffer] de schade heeft geregeld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de benadeelde partij door het gebruik van de auto een zodanige zeggenschap over de auto had dat deze haar toebehoorde. De benadeelde partij is dan ook ontvankelijk in haar vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de schade aan de auto een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit 2 en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De vordering van de benadeelde partij betrekking hebbend op het vernieuwen van de banden, te weten een bedrag van € 850,-, is naar het oordeel van de rechtbank, voldoende onderbouwd. Dit gedeelte van de vordering zal dan ook worden toegewezen.
De vordering van de benadeelde partij betrekking hebbend op de overige materiële schade aan de auto heeft, gelet op de gemotiveerde betwisting door de verdediging, nader onderzoek nodig. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Voor dit deel van de vordering zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat onder feit 1 en 3 bewezen kan worden verklaard dat verdachte de benadeelde partij heeft mishandeld en bedreigd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Door de verdediging is niet betwist dat de benadeelde partij (enige) schade heeft geleden. Er is echter wel verzocht om deze schade vast te stellen op een lager bedrag, namelijk € 500,-. Gelet op de duur, aard en intensiteit van de normschendingen en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, alsmede de bedragen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van een bedrag van € 500,- billijk. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Voor het overige deel van deze vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 13 april 2024, tot aan de dag der voldoening.
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: mishandeling;
feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen, meermalen gepleegd;
feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 70 uren, subsidiair 35 dagen vervangende hechtenis, waarvan 35 uren, subsidiair 17 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf;
- bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op twee uren per dag;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer],
geboren op [geboortedag 2] 1986, zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
de politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de plaats [plaats 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
de politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
-
van rechtswegegelden voorts als voorwaarden
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 1.350,-, waarvan € 850,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 13 april 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] ,
€ 1.350,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 13 april 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
23 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Polak, voorzitter, mr. D.H. Hamburger en mr. P.A.M. Wijffels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Lemmens en mr. D.W. Schalk, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 februari 2025.
Mr. P.A.M. Wijffels is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 13 april 2024 te [plaats 1] , gemeente Reimerswaal
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans
eenmaal, in/op/tegen het hoofd en/of in/op/tegen de schouder en/of de rug te
slaan/stompen en/of die [slachtoffer] (meermalen) bij de keel te
grijpen/pakken/knijpen en/of die keel dicht te knijpen en/of de haren van die [slachtoffer]
vast te pakken en/of (met kracht) aan de haren van die van [slachtoffer] te
trekken;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 13 april 2024 tot en met 15 april
2024 te [plaats 1] , gemeente Reimerswaal en/of [plaats 2] , gemeente Reimerswaal,
althans in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk een auto (Volvo V60, [kenteken] ), in elk geval
enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] en/of [naam] , in elk
geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar
gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 05 maart 2024 tot en met 13
april 2024 te [plaats 2] , gemeente Reimerswaal, althans in Nederland
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen:
- " Ik hang je aan de hoogste boom vuile kanker hoer. Reken maar van yes dat ik alle
foto's en filmpjes die ik van jou heb ga delen met anderen. Ik zal je leren vuile
kankerhoer" en/of
- " Maak je kapot vieze slet en zelfs als je al kapot bent, blijf ik je lekker in je gezicht
schoppen, keer op keer op keer tot er niks meer van je over is. Ik haat je al jullie
wijven zijn hetzelfde maar deze keer heb je de verkeerde uitgekozen om mee te
fukken" en/of
- " Ik maak je gewoon af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )