ECLI:NL:RBZWB:2025:1081

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
C/02/423262 FA RK 24/2633
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Hopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en huurrecht in het kader van een echtscheidingsprocedure met verzoeken tot nevenvoorzieningen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op [datum] 2020 te Vlissingen met elkaar gehuwd zijn in beperkte gemeenschap van goederen. De vrouw verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om te bepalen dat zij de enige huurster van de echtelijke woning zou zijn, terwijl de man zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de echtscheiding en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, maar het verzoek betreffende het huurrecht afwees. De rechtbank heeft vastgesteld dat het echtscheidingsverzoek op de wet is gegrond en heeft het verzoek van de vrouw toegewezen. De man trok zijn verzoek met betrekking tot het huurrecht in, waardoor het verzoek van de vrouw omtrent het huurrecht als niet langer weersproken werd toegewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het verzoek van de man om de zaak ten aanzien van de verdeling van de gemeenschap aan te houden, leidt tot onredelijke vertraging van de procedure, en heeft het verzoek van de vrouw tot verdeling van de gemeenschap afgewezen, aangezien zij dit verzoek had ingetrokken. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de echtelijke woning, en heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/423262 FA RK 24/2633
Datum uitspraak: 25 februari 2025
beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. Ph. van Kampen te Goes,
en
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.C.G. Voogt te Breda.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 10 juni 2024 ontvangen verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorziening, met bijlagen;
- het op 26 augustus 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek;
- de beschikking voorlopige voorzieningen van 26 september 2024;
- het op 22 oktober 2024 ontvangen verweerschrift tegen zelfstandig verzoek,
met bijlagen;
  • het F9-formulier van mr. Voogt van 29 januari 2025;
  • de brief van mr. Van Kampen van 29 januari 2025;
  • het F9-formulier van mr. Voogt van 29 januari 2025.
1.2. De op 30 januari 2025 bepaalde mondelinge behandeling heeft op verzoek van partijen geen doorgang gevonden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] 2020 te Vlissingen met elkaar gehuwd in beperkte gemeenschap van goederen.
2.2. .
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt bij beschikking :
- tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
- te bepalen dat zij vanaf de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de (enige) huurster zal zijn van de echtelijke woning aan [adres] te [woonplaats] en de beëindiging van de huur met de man, alsmede, zo begrijpt de rechtbank, de man te bevelen de woning binnen een week na het onherroepelijk worden van de beschikking te verlaten;
- de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te bevelen;
- uitvoerbaar bij voorraad verklaring voor hetgeen verzocht is met betrekking tot het huurrecht en de huwelijksgoederengemeenschap.
3.2.
De man heeft verweer gevoerd. Hij heeft aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de verzochte echtscheiding en het verzochte ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Hij vraagt het verzoek betreffende het huurrecht af te wijzen. Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt de man:
- te bepalen dat hij vanaf de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de (enige) huurder zal zijn van de echtelijke woning aan [adres] te [woonplaats] en de beëindiging van de huur met de vrouw alsmede, zo begrijpt de rechtbank, de vrouw te bevelen de woning binnen één week nadat de beschikking onherroepelijk is geworden te verlaten.
3.3.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen het zelfstandige verzoek van de man.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van de verzoeken van belang, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bij genoemd F-formulier van 29 januari 2025 van mr. Voogt en de brief d.d. 29 januari 2025 van mr. Van Kampen verzoeken partijen de geplande mondelinge behandeling op 30 januari 2025 geen doorgang te laten vinden.
Echtscheiding
4.2.
Aangezien het echtscheidingsverzoek op de wet is gegrond en de man zich aan het oordeel van de rechtbank heeft gerefereerd, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijzen.
Huurrecht
4.3.
Blijkens genoemd F-formulier d.d. 29 januari 2025 van mr. Voogt heeft de man zijn verzoek met betrekking tot het huurrecht ingetrokken en heeft hij aangegeven zich niet langer te verzetten tegen het verzoek van de vrouw omtrent het huurrecht.
4.4.
Het verzoek van de man met betrekking tot het huurrecht zal, gelet op de intrekking daarvan, worden afgewezen op onderstaande wijze. Het verzoek van de vrouw omtrent het huurrecht zal als niet langer weersproken en op de wet gegrond op onderstaande wijze worden toegewezen. De beslissing over het huurrecht zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard omdat de in voorlopige voorziening gegeven beslissing over het uitsluitend gebruik van de woning van kracht blijft totdat de beslissing over het huurrecht in kracht van gewijsde gaat.
Bevel verdeling huwelijksgoederengemeenschap
4.5.
Uit de overgelegde F-formulieren d.d. 29 januari 2025 van mr. Voogt en de brief d.d. 29 januari 2025 van mr. Van Kampen blijkt, samengevat, het volgende. De man vraagt om reden dat partijen nog geen overeenstemming hebben bereikt omtrent de verdeling, de zaak ten aanzien van de verdeling aan te houden om te bezien of partijen tot overeenstemming kunnen komen dan wel, indien dat niet lukt, hem in de gelegenheid te stellen om bij wijze van aanvullend verzoek een concreet verdelingsvoorstel in te dienen. De vrouw heeft haar verzoek strekkende tot verdeling van de gemeenschap ingetrokken. Zij heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de man om de zaak ten aanzien van de verdeling van de gemeenschap aan te houden. De man heeft niet eerder een dergelijk verzoek gedaan en bovendien is de vrouw bereid om met de man tot verdeling te komen.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu de vrouw haar verzoek strekkende tot verdeling van de gemeenschap heeft ingetrokken, zal dit verzoek worden afgewezen. Er ligt dan thans geen verzoek meer voor ten aanzien van de verdeling van de gemeenschap. Het nu aanhouden van de zaak ten aanzien van de verdeling, zoals de man vraagt, leidt naar het oordeel van de rechtbank tot onredelijke vertraging van de procedure. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat de man voldoende gelegenheid heeft gehad om eerder een betreffend verzoek in te dienen. De rechtbank zal dan ook thans een eindbeschikking geven.

5.De beslissing

De rechtbank:
- spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum] 2020 te Vlissingen met elkaar gehuwd;
- bepaalt, dat de vrouw vanaf de dag dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand huurster zal zijn van de echtelijke woning, gelegen aan [adres] te [woonplaats], wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hopmans, rechter en in tegenwoordigheid van mr. Brok, griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2025.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.