ECLI:NL:RBZWB:2025:1057

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
AWB 25_669
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor permanent bewonen van recreatiewoning

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2025, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, die in deze zaak gezamenlijk optreden, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, dat hen een last onder dwangsom heeft opgelegd wegens het permanent bewonen van een recreatiewoning. Het college had eerder al een last onder dwangsom opgelegd en deze ingevorderd, en had op 16 augustus 2024 opnieuw een last onder dwangsom opgelegd. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de begunstigingstermijn van de opgelegde last onder dwangsom inmiddels is verstreken. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers niet tijdig hebben voldaan aan de last en dat de dwangsom inmiddels verbeurd is. Hierdoor is er geen spoedeisend belang meer bij het verzoek om voorlopige voorziening, aangezien de situatie niet meer kan worden hersteld. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/669

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 februari 2025 in de zaak tussen

1. [verzoeker 1]uit [plaats] ,
2. [verzoeker 2]uit [plaats] ,
tezamen: verzoekers
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, het college.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het bestreden besluit van 6 januari 2025 inzake de opgelegde last onder dwangsom wegens het permanent bewonen van een recreatiewoning.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Feiten en omstandigheden
2. Het college heeft met een besluit van 27 januari 2022 een last onder dwangsom opgelegd aan verzoekers wegens het in strijd met het bestemmingsplan permanent bewonen van een recreatiewoning. Bij beslissing van 6 juni 2023 heeft het college die dwangsom ingevorderd.
2.1
Het college heeft met het besluit van 9 januari 2024 opnieuw een last onder dwangsom aan verzoekers opgelegd wegens het in strijd met het bestemmingsplan permanent bewonen van een recreatiewoning.
2.2
Het college heeft op 17 juli 2024 het voornemen kenbaar gemaakt om de dwangsom in te vorderen. Tevens heeft het college op die dag het voornemen kenbaar gemaakt een derde last onder dwangsom op te leggen.
2.3.
Verzoekers hebben hiertegen bij brief van 28 juli 2024 bezwaar gemaakt.
2.4.
Met het besluit van 16 augustus 2024 heeft het college besloten de dwangsom van € 50.000,- die was verbeurd op grond van de beslissing van 9 januari 2024 ingevorderd.
2.5.
Met een ander besluit van 16 augustus 2024 heeft het college opnieuw een last onder dwangsom opgelegd aan verzoekers wegens het in strijd met het bestemmingsplan permanent bewonen van een recreatiewoning. Verzoekers worden gelast het gebruik van de recreatiewoning als hoofdverblijf uiterlijk 5 november 2024 te beëindigen en/of beëindigd te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- ineens.
2.6.
Verzoekers hebben tegen dat besluit bezwaar gemaakt op 19 september 2024.
2.7.
Het college heeft met het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard en met een aanvullende motivering het besluit in stand gelaten. Hiertegen hebben verzoekers op 5 februari 2025 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningprocedure alleen kan dienen om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin – in dit geval – de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen (onomkeerbaarheid).
3.1.
De rechtbank heeft met de brief van 6 februari 2025 verzoekers verzocht om toe te lichten wat hun spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekers hebben in hun reactie daarop gesteld dat het verzoek om voorlopige voorziening zich zowel richt tegen het invorderingsbesluit als het besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom van 16 augustus 2024. De beslissing op bezwaar richt zich namelijk op beide besluiten.
3.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het college in het door verzoekers overgelegde bestreden besluit alleen beslist over de bezwaren tegen de bij beslissing van 16 augustus 2024 opgelegde last onder dwangsom en niet op het besluit tot invordering van de eerder opgelegde last onder dwangsom. Uit het dossier blijkt daarnaast niet dat verzoekers bezwaar hebben gemaakt tegen die invorderingsbeslissing. In het bezwaarschrift van 19 september 2024 hebben verzoekers namelijk expliciet opgenomen: “Dit bezwaar richt zich tegen het besluit om familie [verzoekers] een hernieuwde herhaalde dwangsom op te leggen omdat het College meent dat er huis genoeg woningen zijn in Nederland en het College niet wil dat de familie [verzoekers] in de enige woning wonen die zij tot hun beschikking hebben.”
3.3.
Dat betekent dat een verzoek om een voorlopige voorzienig beperkt moet zijn tot de reikwijdte van het betwiste besluit op bezwaar en dat betreft in dit geval alleen de gehandhaafde derde last onder dwangsom.
3.4.
De begunstigingstermijn van die last onder dwangsom is ruim verstreken. Het college heeft toegelicht dat sinds 5 november 2024 verschillende controles hebben plaatsgevonden en dat is geconstateerd dat verzoekers de recreatiewoning nog steeds gebruiken als hoofdwoning. Hiermee hebben verzoekers, volgens het college, niet (tijdig) voldaan aan de last onder dwangsom en is de dwangsom verbeurd.
Gelet daarop heeft kan eventuele schorsing van de opgelegde last onder dwangsom geen (rechts-)gevolg meer hebben. De last is immers uitgewerkt. Er is dus geen sprake van een situatie waarbij het beroep niet kan worden afgewacht omdat het onmogelijk is eventuele gevolgen van het besluit te herstellen.. De voorzieningenrechter is om die reden van oordeel dat verzoekers onvoldoende spoedeisend belang hebben bij hun verzoek.

Conclusie en gevolgen

4. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 21 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.