ECLI:NL:RBZWB:2025:1051

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
BRE 24/6076
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in bezwaar bij herroepen besluit door het CBR

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de door haar gevraagde proceskostenvergoeding in bezwaar. Eiseres, die in het verleden twee keer is aangehouden voor rijden onder invloed, had een psychiatrisch onderzoek ondergaan dat leidde tot de conclusie van alcoholmisbruik. Na een bezwaarprocedure, waarin eiseres een contra-expertise heeft ingebracht, heeft het CBR het primaire besluit tot ongeldigverklaring van haar rijbewijs herroepen, maar het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 25 februari 2025 geoordeeld dat het CBR ten onrechte de proceskostenvergoeding heeft geweigerd. De rechtbank concludeert dat er sprake is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, omdat het CBR niet zorgvuldig heeft gehandeld bij de beoordeling van de contra-expertise. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de proceskostenvergoeding betreft en wijst deze alsnog toe. Eiseres krijgt een vergoeding van € 1.297,- voor de kosten in bezwaar, en het CBR moet ook het griffierecht van € 187,- vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6076

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres,

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen(het CBR), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres van 27 juli 2024 tegen de afwijzing van de door haar gevraagde proceskostenvergoeding in bezwaar.
1.1.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en mr. M.M. Kleijbeuker als gemachtigde van het CBR.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres werd in vijf jaar tijd twee keer aangehouden voor het rijden onder invloed van alcohol. Het CBR heeft daarom een psychiatrisch onderzoek aan haar opgelegd. In het verslag van bevindingen van 2 maart 2024 heeft de keurend [psychiater 1] vastgesteld dat er sprake is van alcoholmisbruik.
2.1.
Eiseres heeft gebruikgemaakt van haar correctierecht, onder andere ten aanzien van de interpretatie van de effecten van alcohol. In het rapport van de psychiater is gesteld dat eiseres pas na meer dan drie alcoholeenheden effect van alcohol bemerkte. Eiseres stelt echter dat zij zich bij de derde alcoholeenheid aangeschoten begint te voelen. De psychiater heeft in reactie hierop aangegeven dat er daarmee geen sprake is van feitelijke onjuistheden, waardoor het rapport op dit punt onveranderd kan blijven.
2.2.
Eiseres is door het CBR in de gelegenheid gesteld een tweede onderzoek te ondergaan. Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
2.3.
Met het besluit van 3 juni 2024 (primair besluit) heeft het CBR het rijbewijs van eiseres ongeldig verklaard. Het CBR heeft daaraan het verslag van bevindingen van de psychiater ten grondslag gelegd.
2.4.
In de bezwaarprocedure heeft eiseres een contra-expertise van [psychiater 2]
[psychiater 2] ingebracht. Volgens dit rapport kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van alcoholmisbruik in engere of ruime zin.
2.5.
Het CBR heeft in de beslissing op bezwaar van 20 juni 2024 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard, maar het besluit van 3 juni 2024 wel herroepen. Op basis van nieuwe informatie heeft het CBR geconcludeerd dat eiseres rijgeschikt kan worden verklaard. Het CBR ziet echter geen grond voor vergoeding van de proceskosten van eiseres omdat het besluit van 3 juni 2024 volgens hem niet onrechtmatig was. Het CBR heeft daarbij toegelicht dat de nieuwe informatie niet kon worden meegewogen ten tijde van dat besluit.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het CBR op goede gronden het verzoek om proceskostenvergoeding heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2.
De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Nieuwe informatie
4. Ter zitting is door de gemachtigde van het CBR verklaard dat de ‘nieuwe informatie’ bestaat uit de door eiseres overlegde contra-expertise van [psychiater 2].
De (on)gegrondverklaring van het bezwaar
5. De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het bestuursorgaan op basis van het bezwaar het primaire besluit volledig moet heroverwegen. Dit houdt in dat bij de heroverweging alle relevante informatie in aanmerking moet worden genomen, inclusief de in bezwaar overlegde nieuwe informatie.
5.1.
Het CBR heeft na heroverweging besloten het primaire besluit te herroepen en eiseres rijgeschikt te verklaren, maar tegelijkertijd gesteld dat het bezwaar ongegrond is. Dit heeft bij de rechtbank de vraag opgeroepen of het van belang is om een bezwaar gegrond te verklaren als het bestuursorgaan het primaire besluit toch al herroept.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen, hoeft herroeping niet per se met een gegrondverklaring van het bezwaar gepaard te gaan. Artikel 7:11 van de Awb schrijft geen formulering voor bij de beslissing op een ontvankelijk bezwaar. [1]
5.2.
Hoewel het naar het oordeel van de rechtbank onjuist is dat het CBR spreekt over ‘ambtshalve herroeping’, terwijl die herroeping (uitsluitend) gebaseerd is op de door eiseres in bezwaar overgelegde contra-expertise, ziet de rechtbank hierin geen reden om het bestreden besluit te vernietigen. Het al dan niet gegrond verklaren van het bezwaar is namelijk niet van belang voor een eventuele proceskostenvergoeding.
Wat zijn de voorwaarden voor proceskostenvergoeding in bezwaar?
6. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden proceskosten in bezwaar uitsluitend vergoed “voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid”.
6.1.
Dit betekent dat het recht op proceskostenvergoeding alleen bestaat indien de heroverweging leidt tot een herroeping van het primaire besluit. Nu het CBR het bestreden besluit heeft herroepen, is aan deze voorwaarde voldaan.
6.2.
Het CBR stelt echter dat niet wordt voldaan aan de tweede voorwaarde, omdat die herroeping niet het gevolg is van een aan het CBR te wijten onrechtmatigheid.
Is er sprake van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid?
7. Het CBR voert aan dat eiseres nieuwe informatie heeft overgelegd die ten tijde van het nemen van het primaire besluit niet bekend was en daarom niet kon worden meegewogen in de beoordeling. Volgens het CBR betekent dit dat geen sprake was van een onrechtmatig primair besluit.
7.1.
Het CBR stelt, zo bleek ter zitting, dat eiseres gebruik had moeten maken van de in artikel 134, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 opgenomen mogelijkheid om een tweede onderzoek als ‘second opinion’ te krijgen. Omdat eiseres hier geen gebruik van heeft gemaakt en in plaats daarvan een contra-expertise heeft laten uitvoeren in het kader van de bezwaarprocedure, meent het CBR dat geen sprake is van een aan het CBR te wijten onrechtmatigheid.
8. De rechtbank overweegt dat, hoewel de wet de mogelijkheid biedt om een tweede onderzoek aan te vragen, dit geen verplichting inhoudt. Het achterwege laten van deze mogelijkheid doet niet af aan het recht om in bezwaar een contra-expertise in te brengen.
8.1.
Het CBR heeft op zich terecht opgemerkt dat de informatie van [psychiater 2] nog niet bekend was ten tijde van het besluit van 3 juni 2024. Dat wil echter niet zeggen dat er geen sprake was van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Het CBR moet in bezwaar controleren of het rapport van de keurend psychiater op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en of dit aan de besluitvorming ten grondslag kan worden gelegd. Dit volgt uit artikel 3:9 van de Awb, waarin de zogenaamde ‘vergewisplicht’ is neergelegd, in combinatie met artikel 7:11 van de Awb.
8.2.
Keurend [psychiater 1] heeft in zijn brief van 15 april 2024 gereageerd op het correctieverzoek van eiseres. Daarin heeft de psychiater niet toegelicht waarom de door eiseres ingebrachte correcties niet hebben geleid tot een andere diagnose. De psychiater stelt slechts dat er geen sprake is van feitelijke onjuistheden, maar onderbouwt dit niet nader. Eiseres heeft met het rapport van [psychiater 2] willen onderbouwen dat het rapport van keurend [psychiater 1] op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd, en dat het CBR zijn besluit van 3 juni 2024 dus niet op dat rapport heeft mogen baseren. Met de herroeping van het besluit van 3 juni 2024 is het CBR aan dat bezwaar tegemoetgekomen. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk sprake van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

Conclusie en gevolgen

9. Hieruit volgt dat het CBR ten onrechte heeft geweigerd de proceskosten van eiseres te vergoeden. Het beroep is dus gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover daarbij het verzoek om proceskostenvergoeding is afgewezen.
9.1.
De rechtbank voorziet zelf in de zaak en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding in de bezwaarfase alsnog toe. De proceskostenvergoeding omvat de kosten voor rechtsbijstand die eiseres in de bezwaarfase heeft gemaakt en de kosten voor de door eiseres ingeschakelde deskundige.
9.2.
De vergoeding van de proceskosten wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Het indienen van het bezwaarschrift door een professioneel gemachtigde levert 1 punt op. De wegingsfactor is 1 en elke punt heeft een waarde van € 647,-. Het CBR heeft geen hoorzitting gehouden. In totaal wordt voor de kosten voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand dus € 647,- toegekend.
9.3.
De vergoeding van de kosten voor het deskundigenonderzoek wordt vastgesteld met overeenkomstige toepassing van de Wet tarieven in strafzaken, waarbij de rechtbank wat de werkzaamheden van dr. Vinkers betreft uitgaat van het tarief voor onderzoek door een psychiater. Dit tarief bedraagt maximaal € 162,63 per uur. In de factuur van 9 april 2024 wordt 4,5 uur gedeclareerd tegen een tarief van € 119,38 per uur, wat een totaalbedrag van € 650,- oplevert. Dit bedrag komt in aanmerking voor volledige vergoeding, nu deze onder het maximaal te vergoeden bedrag blijft.
9.4.
Dat betekent dat het CBR aan eiseres een proceskostenvergoeding van in totaal € 1.297,- moet betalen.
10. Omdat het beroep gegrond is moet het CBR het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft in beroep verder geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 20 juni 2024 voor zover daarin het verzoek om proceskostenvergoeding is afgewezen;
  • laat het bestreden besluit van 20 juni 2024 voor het overige in stand;
  • bepaalt dat het CBR aan eiseres een proceskostenvergoeding verstrekt van € 1.297,- voor de kosten in bezwaar en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde onderdeel van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat het CBR het griffierecht van € 187,- aan eiseres moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Wilbrink, griffier, op 25 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtpsraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:9
Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Artikel 7:11
1. Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
2. Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
Artikel 7:15, lid 2 en 4
2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 134, lid 3
3. Indien het CBR voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, deelt het dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. De aan dit tweede onderzoek verbonden kosten, waarvan de hoogte door het CBR wordt vastgesteld, komen ten laste van betrokkene.
Besluit proceskosten bestuursrecht
Artikel 1
Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
kosten van een getuige of deskundige die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht, (…).
Artikel 2
Het bedrag van de kosten wordt bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld:
ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief;
ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel b: op de vergoeding die ingevolge artikel 8:36, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is verschuldigd; indien de kosten zijn gemaakt in bezwaar of administratief beroep wordt deze vergoeding vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken; (…).
Wet tarieven in strafzaken
Artikel 1
Op de voet van het bij en krachtens deze wet bepaalde worden vergoedingen toegekend voor werkzaamheden, voor tijdverzuim alsmede voor daarmede verband houdende noodzakelijke kosten, en voor gemaakte reis- en verblijfkosten, (…).
Artikel 3
Wij stellen bij algemene maatregel van bestuur de tarieven vast voor vergoedingen voor:
a. werkzaamheden ingevolge verzoeken en opdrachten als bedoeld in artikel 1, eerste en derde lid; (…).
Besluit tarieven in strafzaken 2003
Artikel 2
Het tarief voor de vergoeding van werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de wet, verricht door geneeskundigen, bedraagt, voor het verrichten van:
a. psychiatrisch onderzoek, ten hoogste € 162,63 per uur; (…).

Voetnoten

1.ABRvS 4 december 2002, ECLI:NL:2002:AF1459.