ECLI:NL:RBZWB:2025:1020

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
02-141956-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met dodelijke afloop en beroep op noodweer

Op 25 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer 1], is overleden. De zaak vond zijn oorsprong in een ruzie op 10 juni 2023 in Alphen-Chaam, waarbij de verdachte, na een conflict over een facebookaccount, [slachtoffer 1] met kracht in het gezicht heeft geslagen. Dit leidde tot de dood van [slachtoffer 1], zoals bevestigd door het sectierapport dat traumatisch letsel aan het hoofd als doodsoorzaak vaststelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk mishandeling heeft gepleegd, waarbij hij de aanmerkelijke kans op letsel en de dood van [slachtoffer 1] heeft aanvaard. Het beroep op noodweer werd verworpen, omdat de verdachte de confrontatie zelf had opgezocht en niet is weggerend toen hij dat had kunnen doen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een tweede tenlastegelegde feit, namelijk de mishandeling van [slachtoffer 2], omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en aftrek van voorarrest. De uitspraak benadrukte de ernst van de feiten en de gevolgen voor de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-141956-23
vonnis van de meervoudige kamer van 25 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende te [woonplaats] , [land]
raadsman mr. R.E. Drenth, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 februari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:[slachtoffer 1] heeft mishandeld, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is komen te overlijden;
feit 2:samen met een of meer anderen [slachtoffer 2] heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging primair vrijspraak bepleit omdat verdachte een beroep op noodweer toekomt. Subsidiair refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging eveneens vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op basis van het dossier en het onderzoek ter zitting staat voor de rechtbank het volgende vast. Op 10 juni 2023 is een ruzie ontstaan op een huisvestingsperceel voor arbeidsmigranten in Alphen-Chaam waarbij onder andere verdachte en het [slachtoffer 1] betrokken waren. Verdachte begreep dat [slachtoffer 1] het facebookaccount van zijn vriendin had gevraagd. Verdachte is daarop boos geworden en verhaal gaan halen bij [slachtoffer 1] , die op dat moment samen met drie andere mannen in een auto zat. De vier mannen zijn op enig moment uit de auto gestapt en stonden op dat moment tussen verdachte en de auto in. Verdachte heeft [slachtoffer 1] vervolgens éénmaal met zijn vuist tegen de linkerkant van zijn gezicht gestompt en [slachtoffer 1] is daarna op de grond gevallen. Onder andere verdachte is [slachtoffer 1] kort daarna te hulp geschoten en heeft hem, toen hij nergens meer op reageerde, gereanimeerd. De reanimatie van [slachtoffer 1] is vervolgens overgenomen door ambulancepersoneel en later gestaakt, omdat [slachtoffer 1] was overleden. Uit het sectierapport volgt dat het intreden van de dood van [slachtoffer 1] wordt verklaard op traumatische grond, namelijk door hevig stomp botsend geweld op het hoofd met twee impactlocaties, gelegen op het gelaat links ter hoogte van het jukbeen en linksboven op het behaarde hoofd. Inwendig was sprake van bloeduitstortingen onder de zachte hersenvliezen met een uitbreiding van de bloeduitstorting onder het harde hersenvlies en van een breuk in de eerste halswervel. De inwendige letsels hebben geleid tot verwikkelingen, namelijk vochtophopingen in de hersenen, hersenfunctiestoornissen, bewustzijnsstoornissen, een reanimatiebehoeftige toestand en uiteindelijk tot de dood. De letsels zijn ontstaan door overstrekking, extreme draaiing van het hoofd of druk op de wervel als gevolg van één of meerdere malen hevig slaan tegen het hoofd en/of de hals, al dan niet gevolgd door een val.
Gelet op het voorgaande heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank met zijn handelen, namelijk het met kracht geven van een stomp in het gezicht, [slachtoffer 1] opzettelijk mishandeld. Naar de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer pijn en/of letsel zou bekomen. Nu verdachte de confrontatie met [slachtoffer 1] zelf heeft opgezocht, de aanval zelf is gestart en niet is weggelopen van de situatie terwijl hij dat wel had kunnen doen, komt hem geen beroep op noodweer toe.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of de mishandeling van [slachtoffer 1] de dood ten gevolge heeft gehad. Volgens rechtspraak van de Hoge Raad kan de dood van het slachtoffer redelijkerwijze aan verdachte worden toegerekend als de gedragingen van verdachte naar hun aard geschikt zijn om de dood van het slachtoffer teweeg te brengen en naar ervaringsregels met aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid het vermoeden wettigen dat zij hebben geleid tot het intreden daarvan.
Naar het oordeel van de rechtbank was de aard van de gedraging van verdachte, namelijk het met kracht met een vuist tegen het gezicht slaan, geschikt om de dood van het slachtoffer teweeg te brengen. Uit het sectierapport volgt bovendien dat de letsels zijn ontstaan als gevolg van één of meerdere malen hevig tegen het hoofd en/of de hals slaan. Na de stomp van verdachte in het gezicht van [slachtoffer 1] is hij direct neergegaan en in reanimatiebehoeftige toestand geraakt. Gelet hierop staat met aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid vast dat deze gedraging heeft geleid tot het intreden van de dood van [slachtoffer 1] . Dit betekent dan ook dat de dood van [slachtoffer 1] redelijkerwijze aan verdachte kan worden toegerekend. De dood van [slachtoffer 1] is het gevolg van de mishandeling door verdachte.
Concluderend acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 1] , terwijl dat feit de dood tot gevolg had.
Feit 2
Verdachte heeft vanaf het begin af aan stellig en consequent ontkend dat hij [slachtoffer 2] heeft mishandeld, waar hij wel direct open en eerlijk heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] heeft geslagen die daardoor is overleden en daarmee een veel ernstiger feit oplevert dan feit 2. Hoewel er gelet op het dossier wel voldoende wettig bewijs voorhanden is, heeft de rechtbank gelet op het voorgaande, in combinatie met de rest van het dossier, niet de overtuiging dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 10 juni 2023 te Alphen, gemeente Alphen-Chaam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met kracht in het gezicht te stompen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om in geval van strafoplegging te volstaan met de oplegging van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 1] met de dood tot gevolg. Hij heeft [slachtoffer 1] , tijdens een ruzie met een onbenullige aanleiding, tegen het gezicht gestompt en dat is [slachtoffer 1] fataal geworden. Hoewel voor de rechtbank vaststaat dat verdachte nooit heeft gewild dat het slachtoffer zou komen te overlijden, is dat wel het gevolg geweest van zijn handelen. Door het handelen van verdachte is het slachtoffer zijn meest kostbare bezit, namelijk zijn leven, kwijtgeraakt. Het overlijden van het slachtoffer heeft daarnaast onherstelbaar leed veroorzaakt voor zijn nabestaanden. Zij zullen het slachtoffer voor altijd moeten missen.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Verdachte is ter zitting verschenen en heeft daar verantwoording afgelegd. Ook heeft verdachte spijt betuigd, hetgeen op de rechtbank oprecht overkomt. Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte is ter zitting gebleken dat hij inmiddels weer woonachtig is in [land] en dat hij daar een baan heeft als chauffeur.
Strafoplegging
Bij de oplegging van de straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die worden opgelegd bij soortgelijke feiten. Uit de jurisprudentie volgt dat bij een mishandeling met de dood tot gevolg in min of meer vergelijkbare zaken doorgaans een gevangenisstraf van één jaar wordt opgelegd. De rechtbank weegt in het nadeel van verdachte mee dat hij de confrontatie met het slachtoffer zelf heeft opgezocht en als eerste heeft geslagen. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij vanaf het begin eerlijk heeft verklaard over de aanleiding van de ruzie, zijn aandeel daarin en dat hij als eerste heeft geslagen. Verdachte heeft bovendien eerste hulp aan het slachtoffer verleend. Gelet op wat de rechtbank in het voordeel van verdachte meeweegt en omdat zij tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, ziet zij aanleiding om een lagere straf op te leggen dan geëist. Dat laat echter onverlet dat het verschrikkelijk is dat het incident voor het slachtoffer een dodelijke afloop heeft gehad. Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en aftrek van voorarrest. De rechtbank legt het voorwaardelijk deel niet op om verdachte te stimuleren op het rechte pad te blijven, maar om de ernst van het feit, en met name het gevolg, te benadrukken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. J.F.C. Janssen en mr. H. Remerie, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 februari 2025.
Mr. Janssen en mr. Van Spelde zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 10 juni 2023 te Alphen, gemeente Alphen-Chaam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] (met kracht) in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan en/of te stompen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 3 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 10 juni 2023 te Alphen, gemeente Alphen-Chaam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met kracht op diens mond en/of kaak te slaan en/of te stompen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )