ECLI:NL:RBZWB:2025:102

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
: 02/091888-24 en 20/002434-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren, afleveren, verstrekken en verkopen van cocaïne en het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep

Op 10 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren, afleveren, verstrekken en verkopen van cocaïne, alsook het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep. De verdachte, geboren in 2000 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht, werd bijgestaan door raadsman mr. I. Azarkan. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 20 december 2024, waar de officier van justitie, mr. A. Verhoeven, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, waarbij de verdachte op 25 maart 2024 ongeveer 719 gram hennep opzettelijk aanwezig had en in de periode van 1 januari 2023 tot 25 maart 2024 cocaïne heeft vervoerd, afgeleverd, verstrekt en verkocht.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en bepaalde dat de proeftijd met één jaar werd verlengd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, het strafblad van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden, waaronder financiële problemen en een negatief sociaal netwerk. De rechtbank besloot dat de verdachte na zijn detentie begeleiding nodig had en legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie. De rechtbank verklaarde het inbeslaggenomen hennep onttrokken aan het verkeer en wees de vordering tot tenuitvoerlegging af, maar verlengde de proeftijd met één jaar.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/091888-24 en 20/002434-22 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 10 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht,
raadsman mr. I. Azarkan, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 december 2024, waarbij de officier van justitie, mr. A. Verhoeven, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:op 25 maart 2024 ongeveer 719 gram hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 2:in de periode van 1 januari 2023 tot 25 maart 2024 opzettelijk cocaïne heeft vervoerd, afgeleverd, verstrekt en verkocht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem tenlastegelegde feiten heeft begaan. Wel acht zij ten aanzien van feit 2 een kortere pleegperiode bewezen dan ten laste is gelegd, te weten van 1 januari 2023 tot en met 2 februari 2024.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de bewezenverklaring van de feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op de bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de bekennende verklaring van verdachte op zitting. Wel acht zij ten aanzien van feit 2 een kortere pleegperiode bewezen dan ten laste is gelegd, te weten van 1 januari 2023 tot en met 2 februari 2024. Dit betreft de eerste respectievelijk de laatste dag waarop verdachte voor het laatst in beeld is gekomen ten aanzien van het dealen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 25 maart 2024 te Hoogerheide, gemeente Woensdrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten ongeveer 719 gram hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2
in de periode van 1 januari 2023 tot en met 2 februari 2024 te Hoogerheide en Ossendrecht en Putte (gemeente Woensdrecht), tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 23 september 2024.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijk gedeelte dient te worden gematigd ten opzichte van de eis. De verdediging acht een groter voorwaardelijk gedeelte passend gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Ten slotte verzoekt de verdediging om aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de voorwaarden te verbinden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. Verdachte is bereid zich aan alle voorwaarden te houden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feitenVerdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren, afleveren, verstrekken en verkopen van cocaïne en het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep.
Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs als (zoals in dit geval) cocaïne en hennep eenmaal in handen van gebruikers, ernstige gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren. Daar komt nog bij dat de productie en verkoop van hard- en softdrugs vaak gepaard gaat met ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit, waarbij het gebruik van geweld niet wordt geschuwd. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Verdachte heeft hier met zijn handelen aan bijgedragen en dit eveneens in stand gehouden.
Het strafbladUit het strafblad van verdachte blijkt dat hij al eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Hij liep bovendien nog in de proeftijd van een eerdere soortgelijke veroordeling. Dit heeft verdachte er echter niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 23 september 2024. Verdachte heeft bij de reclassering niet inhoudelijk willen praten over hetgeen waarvan hij werd verdacht. Ook over eerdere veroordelingen voor Opiumwetdelicten heeft hij niets willen vertellen. De reclassering heeft daardoor een beperkt zicht verkregen op de achterliggende motieven, dan wel de aanwezigheid van risicofactoren. Mogelijk hebben het ontbreken van een zinvolle en structurele dagbesteding, financiële problemen en een negatief sociaal netwerk een rol gespeeld. Er zijn geen aanwijzingen voor problematisch middelengebruik. In 2017 is verdachte gediagnosticeerd met meerdere stoornissen, waaronder ADHD. Hij zou nu echter geen klachten meer hebben. De reclassering vermoedt wel dat verdachte een tekort aan vaardigheden heeft ten aanzien van het oplossen van problemen. Verdachte heeft verder geen baan, geen inkomen en kampt met schulden. Inmiddels heeft hij een afbetalingsregeling getroffen, waarbij zijn moeder hem helpt. Ook zou hij een toezegging hebben voor een baan bij een voormalige werkgever.
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Geadviseerd wordt daarom een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, een ambulante behandelverplichting, de verplichting om zich in te spannen voor het vinden en behouden van betaald werk en de verplichting om mee te werken aan schuldhulpverlening.
De op te leggen strafGelet op de aard en ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals hiervoor uiteengezet, is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan. Bij het bepalen van de duur van die straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. De oriëntatiepunten gaan, alleen al voor het opzettelijk verkopen/afleveren/verstrekken van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende 6 tot 12 maanden met enige regelmaat, uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden.
De rechtbank ziet in de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte wel aanleiding om een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Mede omdat verdachte (hoewel voor het eerst tijdens de inhoudelijke behandeling) de feiten bekend heeft en enig inzicht heeft gegeven in de achtergrond van zijn handelen. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte na zijn detentie de hulp en begeleiding krijgt die hij volgens de reclassering nodig heeft. Om dat te bewerkstelligen, zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden aan het voorwaardelijke strafdeel.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, passend en geboden is.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen hennep vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat feit 1 is begaan met betrekking tot dit voorwerp en het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 19 oktober 2022 (parketnummer 20/002434-22) ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten omdat zij dat niet opportuun acht, gelet op de op te leggen straf in de hoofdzaak. De rechtbank acht wel verlenging van de proeftijd met een jaar op zijn plaats. Die verlenging dient als stok achter de deur voor verdachte.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 11 en 13a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod;
feit 2:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van
de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich meldt bij de reclassering. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa-training of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte zich laat behandelen door een forensische psychiatrische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, indien tijdens het reclasseringstoezicht blijkt dat een behandeling op het gebied van het psychosociaal functioneren noodzakelijk is. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
* dat verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 719,4 gram hennep;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af, maar verlengt de proeftijd met één jaar;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Gillesse, voorzitter, mr. F.L. Donders en mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 januari 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 25 maart 2024 te Hoogerheide, gemeente Woensdrecht
opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt
en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te
weten ongeveer 719 gram hennep,
zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 11 lid 5 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet )
2
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2023 tot 25 maart 2024 te Hoogerheide
en/of Ossendrecht en/of Putte (gemeente Woensdrecht), in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )