4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feitenvaststelling
Op grond van de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden, op chronologische volgorde, vast.
Op 15 januari 2024 ontvangt het Landelijk Internationaal Rechtshulpcentrum (LIRC) informatie van de Colombiaanse opsporingsautoriteiten dat het [schip] met aan boord mogelijk 250 kilo cocaïne vanuit Puerto Bolivar in Columbia onderweg is naar de haven van Vlissingen. De verwachte aankomstdatum is 19 januari 2024. De cocaïne is mogelijk verborgen in ruim drie aan stuurboordzijde naast de ballasttanks.
Vanaf 20 januari 2024 ligt het schip afgemeerd bij [B.V.] , welk bedrijf is gevestigd aan [adres] . [schip] is aangemerkt als risicoschip.
De ballasttanks van [schip] zijn afgedekt met stalen deksels die met een grote hoeveelheid moeren aan het scheepsdek zijn bevestigd. Met een sleutel van 30 millimeter kunnen de moeren worden los gedraaid.
Op 20 januari 2024 rond 20.45 uur stralen de telefoons van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan in [plaats 2] , waar op dat moment ook verdachten [medeverdachte 3] en [verdachte] verblijven. Vervolgens stralen rond 23.30 uur de telefoons van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] aan in de omgeving van de Sluisjesdijk in Rotterdam. Ook de telefoon van [medeverdachte 4] straalt op die bewuste avond rond 23.30 uur in de omgeving van de Sluisjesdijk in Rotterdam aan.
Op 21 januari 2024 omstreeks 04.45 uur ontvangt de politie een melding van de beveiliging van de kerncentrale in Borsele. Zij zien een Audi S3 met [kenteken] rond het terrein rijden, waarna er vier mannen uitstappen en drie van hen fluorescerende veiligheidshesjes aantrekken om vervolgens terug in het voertuig te stappen. Omstreeks 05.36 uur wordt dit voertuig gezien op de Europaweg Zuid, die toegang geeft tot het bedrijf [B.V.] Op het moment dat het voertuig staande wordt gehouden, is het voertuig slechts een paar honderd meter van [B.V.] verwijderd. In het voertuig zitten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] . Er worden in het voertuig lege verpakkingen van een ringsleutel van 24 millimeter en een verstelbare moersleutel (0-30 millimeter), beiden van het merk Gamma, aangetroffen. Ook wordt in het opbergvak van het voertuig een iPhone aangetroffen. Uit onderzoek blijkt dat deze Iphone in gebruik was bij [medeverdachte 4] en dat daarop de applicatie ShipTracking was geïnstalleerd, een kaart van het havengebied van Vlissingen-Oost te zien was en er is gezocht naar [schip] .
Rond hetzelfde tijdstip worden op de Europaweg Zuid, op hemelsbreed een paar honderd meter van de plek waar de bestuurder en bijrijder in de Audi S3 staande zijn gehouden, [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 2] lopend aangetroffen. Zij dragen werkkleding en fluorescerende veiligheidshesjes. Onder [verdachte] is onder andere een verstelbare moersleutel (0-30 millimeter) van het merk Gamma, een stanleymes en een map met papieren (waaronder binnenvaart veiligheidscheck) aangetroffen. [medeverdachte 3] heeft onder andere een touw en een iPhone bij zich. Onder [medeverdachte 2] wordt een ring/steeksleutel van 24 millimeter van het merk Gamma aangetroffen. Zowel de moersleutel als de ring/steeksleutel waren nieuw en ongebruikt. De rechtbank stelt vast dat het aangetroffen nieuwe gereedschap van het merk Gamma exact past bij de lege verpakkingen die in de Audi S3 zijn aangetroffen en gaat er dan ook vanuit dat het bij de verdachten aangetroffen gereedschap kort tevoren nog in de in de auto aangetroffen verpakkingen zat. Het aangetroffen gereedschap is geschikt om ballasttanks van het schip te openen.
Op de camerabeelden van [B.V.] is te zien dat tussen 04.50 uur en 04.58 uur drie personen met witte helmen en oranje (2) en geelgroene (1) hesjes langs het hek van [B.V.] lopen in de richting van het water. Omstreeks 04.58 uur komen zij vanachter de loods van de waterinlaat van de Sloecentrale vandaan en komen zij het terrein van [B.V.] op. Zij zijn het haventerrein opgekomen door bij het hekwerk ter hoogte van het water om het hek heen te klimmen. Zij lopen in de richting van de Kaloothaven. Dit is in de richting waar [schip] ligt. Omstreeks 05.22 uur komen zij weer vanuit de richting van de Kaloothaven en lopen snel in de richting van de loods van de Sloecentrale. In de opgevraagde camerabeelden zijn geen andere personen te zien.
Uit het onderzoek aan de telefoon van [medeverdachte 3] is gebleken dat op Google Maps is gezocht op [adres] , zijnde het adres van [B.V.] Uit de locatiegegevens op zijn telefoon is ook gebleken dat de telefoon zich langs het terrein van [B.V.] heeft bewogen en ook op het terrein is geweest. Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat de locatiegegevens van de telefoon van [medeverdachte 3] overeenkomen met de tijdstippen van de camerabeelden van [B.V.] waarop drie personen te zien zijn.
Tussenconclusie
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden en het tijdsbestek waarbinnen deze hebben plaatsgevonden, acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 3] en [verdachte] samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] naar het havengebied in [plaats 1] zijn gereden in de Audi S3 met gereedschap (waarmee deksels van ballasttanks geopend kunnen worden) en met werkkleding en dat [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 2] vervolgens bij het haventerrein zijn uitgestapt en zich samen de toegang tot het terrein hebben verschaft.
Voorbereidingshandelingen?
Voor een bewezenverklaring op basis van artikel 10a van de Opiumwet moet komen vast te staan dat verdachte heeft gehandeld met het opzet om de invoer van verdovende middelen voor te bereiden en/of te bevorderen. Daarvoor is noodzakelijk dat sprake is van een concreet verband met verdovende middelen. Naar het oordeel van de rechtbank is - anders dan door de verdediging is bepleit - daarvan gebleken. Zij overweegt daartoe het volgende.
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat er bij [medeverdachte 3] en [verdachte] en hun medeverdachten op 21 januari 2024 interesse was in [schip] . Ze hadden de beschikking over gereedschap dat geschikt is om ballasttanks van het [schip] te openen. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van [medeverdachte 3] en [verdachte] naar de uiterlijke verschijningsvorm waren gericht op het uithalen van goederen uit [schip] . Dat [medeverdachte 3] en [verdachte] zich in het holst van de nacht – voorzien van werkkleding en gereedschap – om een andere reden op het haventerrein bevonden en geen wetenschap hadden van het doel van de aanwezigheid van het gereedschap en de overige voorwerpen, is tijdens de zitting niet gesteld en acht de rechtbank onder de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden ook niet aannemelijk.
De rechtbank verwijst in dit verband naar de hiervoor genoemde informatie die op 15 januari 2024 is ontvangen door het LIRC, welke informatie naar het oordeel van de rechtbank een concreet verband met verdovende middelen vormt, nu daarin staat om welke drugs het zou gaan (cocaïne), de hoeveelheid (250 kilogram) en waar het verborgen zou liggen (in ruim drie aan stuurboordzijde naast de ballasttanks van het [schip] ). Deze informatie is afkomstig van een autoriteit, is volgens de informatie rechtmatig verkregen en mag door Nederlandse opsporingsdiensten worden gebruikt. Deze informatie kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook als betrouwbaar worden beschouwd, te meer nu de informatie wordt bevestigd door de feitelijke situatie. Zo is het schip op de genoemde tijd in Vlissingen aangekomen, heeft in Columbia een persoon onrechtmatig het schip betreden en zijn er aanwijzingen dat er met het deksel van de ballasttank bij ruim drie is geknoeid.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat het een feit van algemene bekendheid is dat op afgesloten haventerreinen waar onbevoegden geen toegang toe hebben, schepen aangemeerd liggen en dat daar met enige regelmaat verdovende middelen – met behulp van gereedschap – worden uitgehaald en verder het land in worden gesmokkeld. Zo is het ook een feit van algemene bekendheid dat in de haven van Vlissingen zeer regelmatig grote partijen verdovende middelen zoals cocaïne worden ingevoerd. Daarbij komt dat het in deze zaak gaat om een schip dat afkomstig is uit Colombia, naar algemeen bekend een land waar cocaïne wordt geproduceerd en vervolgens naar Nederland wordt gesmokkeld. Op basis van het dossier en zonder enige alternatieve lezing aan de kant van verdachten is het niet aannemelijk geworden dat het zou gaan om iets anders dan verdovende middelen. Daar komt bij dat de rechtbank uit het dossier afleidt dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] eerder betrokken zijn geweest bij soortgelijke meldingen die verband houden met (de invoer van) verdovende middelen in de havens van Vlissingen en Rotterdam.
Naar het oordeel van de rechtbank kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat [medeverdachte 3] en [verdachte] samen met de medeverdachten naar het haventerrein zijn gereden, waarna [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 2] zich op het afgesloten terrein van [B.V.] hebben begeven met de intentie om met de meegebrachte voorwerpen verdovende middelen uit het [schip] te halen en deze vervolgens verder te vervoeren in het voertuig waarmee [medeverdachte 3] en [verdachte] samen met de medeverdachten naar het haventerrein zijn gereden.
(Voorwaardelijke) opzet en medeplegen?
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waarin ligt besloten dat een verdachte het opzet heeft gehad op zowel de samenwerking als op het gronddelict. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat [medeverdachte 3] en [verdachte] moeten hebben geweten dat het de bedoeling was dat zij verdovende middelen van het schip zouden halen.
De rechtbank is van oordeel dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking en overweegt dat de nauwe en bewuste samenwerking in deze niet ziet op een voltooid Opiumwetdelict, zoals het daadwerkelijk uithalen van de verdovende middelen, maar slechts op de voorbereidingshandelingen daartoe. Het gaat er dus om of er tussen de verdachten sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het voorhanden hebben van voorwerpen en het voertuig, terwijl [medeverdachte 3] en [verdachte] wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat die voorwerpen bestemd waren tot het plegen van het feit. Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 3] en [verdachte] op 20 en 21 januari 2024 samen met de medeverdachten voorwerpen, waaronder werkkleding en gereedschap, en een voertuig voorhanden hebben gehad. Zij zijn immers samen met de medeverdachten vanuit [plaats 2] , via Rotterdam naar Vlissingen gereden met als gezamenlijk doel het uithalen van verdovende middelen uit het [schip] . Zij wisten allen waartoe deze voorwerpen en het voertuig bestemd waren. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Daaraan doet niet af dat [medeverdachte 3] en [verdachte] minder frequent in het dossier voorkomen dan de medeverdachten en dat alle verdachten een verschillende rol in de voorbereidingshandelingen hadden.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1, te weten het medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht op de invoer en de verdere verspreiding van verdovende middelen.
Daarnaast is de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen van oordeel dat feit 2 wettig en overtuigend is bewezen, in die zin dat verdachte zich samen met anderen de toegang heeft verschaft tot het afgesloten haventerrein van [B.V.] in [plaats 1] . De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat dit door middel van inklimming is gebeurd. Uit de stills en de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat verdachte samen met medeverdachten het haventerrein heeft betreden door om een hek heen te klimmen.