In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 3 januari 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.971, met een belastingrente van € 243. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank behandelt het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld tegen deze beslissing, waarbij zij stelt dat de nabetaling van de werkloosheidsuitkering over de jaren 2017 tot en met 2019 ten onrechte in de aanslag is betrokken.
De rechtbank onderzoekt of de nabetaling van de werkloosheidsuitkering, die in 2020 is ontvangen, terecht als inkomen is aangemerkt. Belanghebbende had de nabetaling niet in haar aangifte IB/PVV voor 2020 opgenomen. De rechtbank concludeert dat de nabetaling in 2020 is genoten en dat de aanslag en belastingrentebeschikking terecht zijn opgelegd. Belanghebbende heeft geen gronden aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel kunnen brengen.
Daarnaast verzoekt belanghebbende om schadevergoeding wegens vermeende schade door de belastingdienst, maar de rechtbank wijst dit verzoek af, omdat het beroep ongegrond is. De rechtbank bevestigt dat de aanslag en belastingrentebeschikking in stand blijven, en dat belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.