In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende kinderalimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.A.P. Avontuur, verzoekt de rechtbank om vaststelling van een onderhoudsbijdrage van € 206 per maand door de man, die niet is verschenen op de mondelinge behandeling. De vrouw stelt dat de man financieel in staat is om bij te dragen aan de kosten van hun minderjarige kind, [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2018, en dat er geen eerdere rechterlijke uitspraak is die de man verplicht tot betaling van een onderhoudsbijdrage.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de man, die een netto besteedbaar inkomen heeft van € 2.187 per maand, zijn draagkracht volledig moet aanwenden voor [minderjarige 1], omdat er geen bewijs is dat hij ook voor andere minderjarigen onderhoudsbijdragen betaalt. De rechtbank heeft de behoefte van het kind vastgesteld op € 217 per maand en, na toepassing van een zorgkorting van 5%, is de man verplicht om € 206 per maand te betalen. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage vastgesteld op 4 april 2023, de datum van indiening van het verzoekschrift.
De rechtbank heeft ook de draagkracht van de man voor de periode vanaf 1 oktober 2023 beoordeeld, waarbij zijn inkomen uit onderneming is meegenomen. De man moet ook in deze periode € 206 per maand betalen, met een toekomstige indexering naar € 218,77 per maand per 1 januari 2024. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de mogelijkheid tot hoger beroep is aangegeven.