ECLI:NL:RBZWB:2024:997

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
C/02/408238 FA RK 23-1647
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vaststelling van kinderalimentatie met bijzondere omstandigheden voor draagkrachtverdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende kinderalimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.A.P. Avontuur, verzoekt de rechtbank om vaststelling van een onderhoudsbijdrage van € 206 per maand door de man, die niet is verschenen op de mondelinge behandeling. De vrouw stelt dat de man financieel in staat is om bij te dragen aan de kosten van hun minderjarige kind, [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2018, en dat er geen eerdere rechterlijke uitspraak is die de man verplicht tot betaling van een onderhoudsbijdrage.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man, die een netto besteedbaar inkomen heeft van € 2.187 per maand, zijn draagkracht volledig moet aanwenden voor [minderjarige 1], omdat er geen bewijs is dat hij ook voor andere minderjarigen onderhoudsbijdragen betaalt. De rechtbank heeft de behoefte van het kind vastgesteld op € 217 per maand en, na toepassing van een zorgkorting van 5%, is de man verplicht om € 206 per maand te betalen. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage vastgesteld op 4 april 2023, de datum van indiening van het verzoekschrift.

De rechtbank heeft ook de draagkracht van de man voor de periode vanaf 1 oktober 2023 beoordeeld, waarbij zijn inkomen uit onderneming is meegenomen. De man moet ook in deze periode € 206 per maand betalen, met een toekomstige indexering naar € 218,77 per maand per 1 januari 2024. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de mogelijkheid tot hoger beroep is aangegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/408238 FA RK 23-1647
datum uitspraak: 6 februari 2024
beschikking betreffende levensonderhoud
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. G.A.P. Avontuur,
en
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. R.G.J. van Kerkhof.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 4 april 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 15 juni 2023 ontvangen verweerschrift met bijlage;
- de brieven van mr. Van Kerkhof van 30 juni 2023 en van 2, 5 en 15 januari 2024 met bijlagen;
- de brief van mr. Avontuur van 3 januari 2024 met bijlagen.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 16 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. Avontuur,
en mr. van Kerkhof. De man is niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen hebben een relatie met elkaar gehad;
- uit hun relatie is het volgende, nu nog minderjarige kind geboren: [minderjarige 1] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2018.
Dit kind is door de man erkend. De vrouw is belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige;
- er is geen rechterlijke uitspraak van kracht op grond waarvan de man een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarige moet voldoen.

3.Het verzoek

3.1.
De vrouw verzoekt, samengevat, vaststelling van een door de man ten behoeve van de minderjarige te betalen onderhoudsbijdrage van € 206,= per maand, met ingang van 4 april 2023, althans zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum als de rechtbank ik goede justitie vaststelt.

4.De beoordeling

4.1.
De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat de minderjarige behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage van de man en dat deze de financiële draagkracht heeft die te voldoen.
4.2.
De man voert verweer.
4.3.
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Ingangsdatum
4.4.
De rechtbank zal de verplichting tot betaling van de bijdrage laten ingaan op 4 april 2023, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift, nu deze datum tussen partijen niet in geschil is.
Behoefte [minderjarige 1]
4.5.
Op de mondelinge behandeling is tussen partijen niet langer in geschil dat de behoefte van [minderjarige 1] , zoals deze door de vrouw is berekend, in 2023 € 217,= per maand bedraagt.
Draagkracht
4.6.
Beoordeeld dient te worden in welke verhouding de behoefte van de minderjarige tussen de onderhoudsplichtigen zal worden verdeeld. De rechtbank volgt ook in dit opzicht de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie, inhoudende dat de behoefte van kinderen tussen de onderhoudsplichtigen wordt verdeeld naar rato van hun draagkracht. Daartoe dient eerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de onderhoudsplichtigen te worden bepaald. Het bedrag aan draagkracht wordt in 2023 bij inkomens vanaf € 1.930,= per maand vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.175,=)]. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 1.930,= per maand) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
Draagkracht vrouw
4.7.
Tussen partijen staat bij de mondelinge behandeling vast dat de vrouw, als verzorgende ouder met een uitkering krachtens de Participatiewet, geen draagkracht heeft.
Draagkracht man
4.8.
Tussen partijen staat vast dat het NBI van de man in de periode van 1 april tot
1 oktober 2023 € 2.187,= per maand bedroeg op basis van zijn loon uit dienstverband.
Verder zijn partijen het er op de mondelinge behandeling over eens dat de man, nadat hij zijn dienstverband heeft beëindigd, vanaf 1 oktober 2023 een winst uit onderneming heeft van
€ 37.500,=. De rechtbank zal in verband daarmee rekenen met twee periodes, namelijk de periode van 1 april 2023 tot 1 oktober 2023 en de periode vanaf 1 oktober 2023.
Schulden
4.9.
De man verzoekt de rechtbank voor beide periodes om rekening te houden met de aflossing van schulden. Hij lost € 100,42 per maand af aan een schuld van € 903,75 bij CZ en € 100,= per maand aan een schuld bij Belastingsamenwerking West-Brabant. Daarnaast heeft de man schulden in verband met teveel ontvangen huurtoeslag en teveel ontvangen zorgtoeslag.
4.10.
De vrouw voert verweer. Op de mondelinge behandeling voert de vrouw aan dat de man niet heeft onderbouwd hoe de schulden zijn ontstaan terwijl hij gewoon inkomen had. De man heeft verder geen stukken overgelegd ten bewijze van terug te betalen huur- en zorgtoeslag.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat niet vast is komen te staan dat er aan de zijde van de man sprake is van niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten waarmee rekening gehouden dient te worden. De man heeft de stelling van de vrouw dat de schulden verwijtbaar zijn ontstaan niet kunnen weerleggen. Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat de man onvoldoende inzicht heeft geboden in het ontstaan van zijn schulden bij CZ en Belastingsamenwerking West-Brabant. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet te begrijpen waarom deze schulden zijn ontstaan, gelet op de hoogte van het inkomen van de man. Bij gebrek aan stukken zijn de schulden met betrekking tot de terugbetaling van huur- en zorgtoeslag niet vast komen staan. Niet is gebleken op welke jaren de terugbetaling van huur- en zorgtoeslag betrekking heeft, of de schulden nog aanwezig zijn dan wel inmiddels zijn voldaan, en -indien zij nog bestaan- of en zo ja, met welk bedrag, er per maand wordt afgelost. Op de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man dit ook niet nader kunnen toelichten. Mede gelet op de omstandigheid dat het verzoek betrekking heeft op kinderalimentatie, ziet de rechtbank in voormelde omstandigheden aanleiding om met deze schulden geen rekening te houden.
Onderhoudsverplichting
4.12.
De man stelt dat hij niet alleen onderhoudsplichtig is voor [minderjarige 1] maar ook voor de minderjarigen [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2009 en voor [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2014. De man verzoekt zijn draagkracht in drie gelijke delen te verdelen over de drie minderjarigen waarvoor hij onderhoudsplichtig is.
4.13.
De vrouw is van mening dat de man zijn draagkracht volledig dient aan te wenden voor [minderjarige 1] nu de man niet heeft laten zien dat hij een bijdrage voldoet ten behoeve van zijn andere kinderen.
4.14.
Op de mondelinge behandeling is vast komen te staan dat er geen rechterlijke uitspraak van kracht is of een ouderschapsplan is overeengekomen op grond waarvan de man een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] moet voldoen. Evenmin is gesteld noch gebleken dat de man enige bijdrage voldoet ten behoeve van deze minderjarigen. De rechtbank acht dan ook bijzondere omstandigheden aanwezig om af te wijken van de regel dat de draagkracht van de man verdeeld dient te worden over alle minderjarigen waarvoor hij onderhoudsplichtig is en zal bepalen dat de draagkracht van de man vooralsnog geheel ten behoeve van [minderjarige 1] aangewend dient te worden. De rechtbank merkt hierbij uitdrukkelijk op dat wanneer de man kan aantonen dat hij wèl een onderhoudsbijdrage voor zijn andere kinderen betaalt de rechtbank ervan uitgaat dat partijen in onderling overleg tot een herberekening kunnen komen van de door hem voor [minderjarige 1] te betalen onderhoudsbijdrage.
Zorgkorting
4.15.
De man maakt op de mondelinge behandeling aanspraak op toepassing van een zorgkorting van 15% op de door hem eventueel verschuldigde kinderbijdrage. Bij beschikking is onlangs een nieuwe omgangsregeling bepaald waardoor er sprake is van één dag per week omgang, aldus de man.
4.16.
De vrouw gaat uit van een zorgkorting van 5%. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw toegelicht dat de omgangsregeling niet geheel volgens afspraak verloopt. Zij heeft zich voor wat betreft de zorgkorting gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.17.
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat de man in de ene week omgang met [minderjarige 1] heeft op zaterdag van 10.45 uur tot 18.00 uur en in de andere week op donderdag van 14.15 uur tot 18.00 uur. De man heeft aldus, gelet op de huidige feitelijke omgangsregeling, gemiddeld minder dan één dag per week de zorg voor de minderjarige, zodat een zorgkorting geldt van 5%. Nu de behoefte van de minderjarige € 217,= per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 11,= per maand.
periode van 1 april 2023 tot 1 oktober 2023
4.18.
Tussen partijen staat vast dat het NBI van de man € 2.187,= per maand bedroeg. De draagkracht van de man is dan volgens de formule € 249,= per maand.
4.19.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 4.7 dient de man 100% bij te dragen in de hiervoor vastgestelde behoefte van de minderjarige van € 217,= per maand.
4.20.
Dit bedrag wordt verminderd met de zorgkorting van € 11,=, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw dient te betalen € 206,= per maand. De rechtbank zal dan ook de door de man te betalen bijdrage voor de periode van 1 april 2023 tot 1 oktober 2023 vaststellen op € 206,= per maand.
periode vanaf 1 oktober 2023
4.21.
Tussen partijen staat vast dat voor de bepaling van de draagkracht van de man uitgegaan dient te worden van een winst uit onderneming van € 37.500,=. De door de man op 15 januari 2024 overgelegde berekening van zijn NBI op basis van een winst uit onderneming van € 37.500,= is op de mondelinge behandeling onweersproken gebleven zodat de rechtbank uit zal gaan van een NBI van € 2.863,=. De draagkracht van de man is dan volgens de formule € 580,= per maand.
4.22.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 4.7 dient de man 100% bij te dragen in de hiervoor vastgestelde behoefte van de minderjarige van € 217,= per maand.
4.23.
Dit bedrag wordt verminderd met de zorgkorting, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw dient te betalen € 206,= per maand. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de door de man te betalen bijdrage met ingang van 1 oktober 2023 vaststellen op € 206,= per maand. Inclusief de wettelijke indexering bedraagt deze bijdrage per 1 januari 2024 € 218,77 per maand.

5.De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat de man met ingang van 1 april 2023 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2018, aan de vrouw moet voldoen een bedrag van € 206,= (tweehonderdzes euro) per maand en met ingang van 1 januari 2024 aan de vrouw, voor de toekomst bij vooruitbetaling, moet voldoen een bedrag van € 218,77 (tweehonderdachttien euro en zevenenzeventig eurocent) per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Holierhoek, en, in tegenwoordigheid van
mr. Deveneijns, griffier, in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024. .
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.