ECLI:NL:RBZWB:2024:986

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
02-126932-23, 02-271975-23 en 10-064667-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag, zware mishandeling en vernieling met gevangenisstraf en tbs met voorwaarden

Op 19 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere geweldsdelicten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor twee pogingen tot doodslag, poging tot zware mishandeling en vernieling. De feiten vonden plaats in Breda, waarbij de verdachte op verschillende data geweld heeft gepleegd tegen meerdere slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 20 mei 2023 heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] te doden door hem meermalen met kracht in het gezicht te slaan en te trappen, wat resulteerde in ernstig letsel. Daarnaast heeft de verdachte op 8 januari 2023 geprobeerd om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem te schoppen en te trappen. Op 2 april 2023 heeft de verdachte samen met anderen [slachtoffer 3] zwaar mishandeld, wat leidde tot een hersenschudding en andere verwondingen. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 42 maanden opgelegd, met aftrek van het voorarrest, en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], voor de geleden materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze al was toegewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak van behandeling en begeleiding van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-126932-23, 02-271975-23 en 10-064667-22 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 19 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Hoogvliet
raadsman mr. A.G. De Jong, advocaat te ’s-Gravenhage

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. E.M.H.B.C. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting zijn de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd. Ook is de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
02-126932-23
feit 1:heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] te doden, dan wel hem zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
feit 2:heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 3:openlijk en in vereniging met anderen geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] ;
02-271975-23
feit 1:heeft geprobeerd om [slachtoffer 3] te doden, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2:een auto heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02-126932-23
De officier van justitie acht op grond van het dossier de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Zij is van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood. Ook de onder feit 2 impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling en de onder feit 3 tenlastegelegde openlijke geweldpleging kunnen wettig en overtuigend worden bewezen.
02-271975-23
De officier van justitie acht op grond van het dossier het onder 1 primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Daarnaast kan feit 2 wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij de camerabeelden van alle tenlastegelegde feiten heeft bekeken en hij zichzelf herkent op deze beelden. De rechtbank gaat er gelet daarop van uit dat het verdachte is geweest die betrokken is geweest bij alle tenlastegelegde feiten. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is hoe het handelen van verdachte gekwalificeerd moet worden.
02-126932-23
Feit 1
Verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] te doden dan wel dat hij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht dan wel een poging daartoe heeft gedaan.
Op grond van het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden worden beschreven, stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer 1] met kracht in zijn gezicht heeft geslagen waardoor [slachtoffer 1] bewusteloos op de grond is gevallen. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer 1] , terwijl [slachtoffer 1] bewusteloos op de grond lag, nog twee keer tegen zijn hoofd geslagen en heeft hij [slachtoffer 1] met kracht met geschoeide voet tegen zijn hoofd getrapt en twee keer op zijn hoofd gestampt. [slachtoffer 1] heeft als gevolg van dit incident meerdere botbreuken in zijn gezicht opgelopen. Ook heeft hij een tand verloren en zijn twee tanden los geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat bij geweld van dergelijke aard, namelijk het meermalen uitoefenen van fors geweld tegen het hoofd – waarbij sprake is van het meermaals gericht en hard trappen tegen het hoofd terwijl [slachtoffer 1] bewusteloos op de grond ligt – sprake is van een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat [slachtoffer 1] letsel oploopt waardoor hij komt te overlijden. Door het meermalen slaan en trappen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] , heeft verdachte die kans ook bewust aanvaard. De rechtbank acht de primair tenlastegelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Verdachte wordt onder feit 2 verweten dat hij heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] te doden dan wel dat hij heeft geprobeerd om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Poging tot doodslag
Op grond van het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden worden beschreven, stelt rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer 2] één keer tegen zijn hoofd heeft geschopt en twee keer op zijn hoofd heeft getrapt. Ondanks dat uit de camerabeelden naar het oordeel van de rechtbank valt af te leiden dat de schop en trappen met kracht waren, acht zij de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 2] niet aanwezig. Dit gelet op de relatief geringe ernst van het letsel bij [slachtoffer 2] en het feit dat op de beelden is te zien dat [slachtoffer 2] zijn hoofd beschermt door zijn handen voor zijn hoofd te houden. Er kan dus niet worden vastgesteld waar [slachtoffer 2] precies op zijn hoofd is geraakt en met hoeveel kracht dit is gebeurd, zodat er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende omstandigheden aanwezig zijn waaruit kan worden afgeleid dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Door het meermalen trappen tegen het hoofd bestond naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Met zijn handelingen heeft verdachte die kans ook bewust aanvaard. De rechtbank acht de impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Verdachte wordt onder feit 3 verweten dat hij openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] . Gelet op de gedragingen die onder dit feit ten laste zijn gelegd, ziet dit feit op hetgeen zich volgens [slachtoffer 2] heeft afgespeeld bij de lift bij het station van Breda. De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer 2] niet voldoende wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel. De camerabeelden van het station en de foto van het slachtoffer in de lift bij het station zijn daartoe onvoldoende. Daar komt bij dat uit het dossier ook blijkt dat [slachtoffer 2] door zijn lichamelijke toestand, vanwege het gebruik van alcohol en het opgelopen letsel, zeer wisselend verklaarde en zich de ene keer niets en de andere keer weinig kon herinneren. Verdachte wordt dan ook van dit feit vrijgesproken.
02-271975-23
Feit 1
Verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 3] te doden dan wel heeft geprobeerd om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Op grond van het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden worden beschreven, stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 3] door meerdere personen, waaronder verdachte, in totaal negen keer is getrapt, waarvan zeven keer op meerdere plekken tegen het hoofd. Vier van deze trappen zijn door verdachte verricht. Het trappen gebeurde steeds met geschoeide voet en één keer dusdanig hard op het achterhoofd van [slachtoffer 3] dat daar een voetafdruk op stond. Het merendeel van het geweld vond plaats terwijl [slachtoffer 3] weerloos op de grond lag. [slachtoffer 3] heeft als gevolg van dit incident onder andere een zware hersenschudding opgelopen. Ook had hij meerdere zwellingen en blauwe plekken op het hoofd.
De rechtbank is van oordeel dat hier sprake is van geweld van dusdanige aard dat de kans dat [slachtoffer 3] letsel oploopt waardoor hij komt te overlijden aanmerkelijk is. Door het meermalen trappen tegen het hoofd van [slachtoffer 3] en het blijven doorgaan met trappen hebben verdachte en de medeverdachten die kans ook bewust aanvaard. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat er sprake was van het medeplegen van een poging tot doodslag.
Feit 2
Verdachte wordt onder feit 2 verweten dat hij de auto van [slachtoffer 4] heeft vernield.
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op de inhoud van de aangehaalde bewijsmiddelen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-126932-23
Feit 1 primair
op 20 mei 2023 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen met kracht in zijn gezicht heeft geslagen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val is gekomen en vervolgens die [slachtoffer 1] meermalen met kracht tegen en op zijn hoofd heeft getrapt en gestampt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2 impliciet subsidiair
hij op of omstreeks 8 januari 2023 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] , die op de grond lag, meermalen met kracht tegen zijn hoofd heeft getrapt/geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
02-271975-23
Feit 1op 2 april 2023 te Breda tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft hij, verdachte en zijn mededaders die [slachtoffer 3] , terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag, meermalen met kracht tegen zijn hoofd en zijn lichaam getrapt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2op 2 april 2023 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een auto, die aan [slachtoffer 4] toebehoorde heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voor alle feiten aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van het voorarrest en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafbepaling rekening te houden met de persoon van verdachte en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Volgens de psychiater en de psycholoog moeten alle tenlastegelegde feiten in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend. Verzocht wordt dan ook aan verdachte de maatregel van tbs met voorwaarden op te leggen. Verdachte wil graag hulp om herhaling te voorkomen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in minder dan een half jaar tijd schuldig gemaakt aan drie zeer ernstige geweldsfeiten.
Op 8 januari 2023 lag de dakloze [slachtoffer 2] in de lift van het station Breda te slapen. Verdachte en zijn vrienden waren die nacht op stap geweest in Breda. Om onbekende redenen is er bij de lift een opstootje ontstaan waarna [slachtoffer 2] en verdachte en zijn vrienden zijn weggerend. Hierna is op de beelden te zien dat verdachte [slachtoffer 2] achterna rent en hem pootje haakt waardoor [slachtoffer 2] op de grond valt. Als [slachtoffer 2] wil opstaan, krijgt hij opnieuw een trap van verdachte. Dit keer op zijn hoofd. Te zien is dat de schoen van verdachte uitvalt, maar dit heeft verdachte er niet van weerhouden te stoppen met de geweldshandelingen. Verdachte doet op een gegeven moment zelfs zijn schoen terug aan en stampt [slachtoffer 2] daarna nog twee keer op zijn hoofd. Hij doet dit door zijn voet in een hoek van 90 graden op te tillen en vol op het hoofd van [slachtoffer 2] te stampen.
Ook op 20 mei 2023 was verdachte met zijn vrienden op stap geweest in Breda. Op enig moment is er tussen de vriendengroep van verdachte en een onbekend gebleven persoon een ruzie ontstaan waarbij de onbekend gebleven persoon meerdere keren getrapt en geslagen werd. [slachtoffer 1] zag dit gebeuren en wilde deze persoon helpen, maar dan richt het geweld zich vol op hem. [slachtoffer 1] wordt door de vriendengroep van verdachte, maar vooral door verdachte zelf, achterna gezeten en geslagen en geschopt. Terwijl [slachtoffer 1] probeert weg te lopen, slaat verdachte hem meerdere keren in het gezicht. Door de tweede klap valt [slachtoffer 1] bewusteloos op de grond. Terwijl hij bewusteloos op de grond ligt, stampt verdachte [slachtoffer 1] hard op zijn hoofd. Verdachte wil [slachtoffer 1] dan nog een keer trappen, maar wordt dan tegengehouden door een vriend. Het lukt deze vriend echter niet om verdachte van de situatie weg te houden en verdachte rukt zich los. Verdachte trapt [slachtoffer 1] dan nog twee keer tegen zijn hoofd, waarbij hij één keer opnieuw zijn voet in een hoek van 90 graden optilt en op het hoofd van [slachtoffer 1] stampt. [slachtoffer 1] heeft als gevolg hiervan zeer ernstig letsel opgelopen. Er zijn diverse platen en schroeven in het gezicht van [slachtoffer 1] aangebracht om de breuken in zijn gezicht te herstellen. Hij heeft hierdoor zes weken vloeibaar moeten eten. Ook heeft [slachtoffer 1] na het incident twee weken in een rolstoel gezeten, is hij een tand verloren en zijn er twee tanden losgeraakt. [slachtoffer 1] ervaart nog steeds concentratie- en geheugenproblemen en trillingen achter zijn oog. Ook ervaart hij hopeloosheid, suïcidale gedachten en PTSS-klachten.
In de nacht van 2 april 2023 was verdachte opnieuw met vrienden op stap geweest in Breda. Onderweg naar huis met de auto kwam de auto van verdachte in botsing met de auto waarin [slachtoffer 3] zat. De bestuurster van de auto waarin [slachtoffer 3] zat, [slachtoffer 4] , stopte om zo de schade netjes af te kunnen handelen. Een vriend van haar stapte uit de auto om het gesprek met de andere bestuurder aan te gaan, maar werd meteen aangevallen door de inzittenden van die auto. Hierop is [slachtoffer 4] uit paniek weggereden. Toen zij vervolgens de auto wilde keren om de vriend die eerder was weggerend op te halen, werd de weg geblokkeerd door de auto waarin verdachte zat. Alle inzittenden van de auto van verdachte stapten opnieuw uit en begonnen aan beide zijden van de auto van [slachtoffer 4] op de auto te slaan. De deuren van de auto waren op slot, maar dat hield hen niet tegen. Verdachte heeft toen de ruit van de auto ingetrapt om zo de deur te openen.
De inzittenden van de auto van [slachtoffer 4] stapten uit en renden in blinde paniek weg van de auto. Een meisje kreeg daarbij meerdere klappen in haar gezicht. [slachtoffer 3] struikelde echter bij het uitstappen en wat volgt kan alleen worden omschreven als een explosie van geweld. [slachtoffer 3] is met forse kracht meerdere keren geslagen en getrapt tegen zijn hoofd en lichaam. In totaal is [slachtoffer 3] meer dan 25 keer geslagen. Ook heeft [slachtoffer 3] negen trappen gekregen, waarvan zeven tegen zijn hoofd en ook terwijl hij inmiddels weerloos op de grond lag. Vier van deze trappen heeft verdachte verricht. Tijdens het geweld is [slachtoffer 3] zelfs overeind gezet, zodat hij opnieuw kon worden geslagen en getrapt. Als gevolg van dit incident heeft [slachtoffer 3] een hersenschudding en een gebroken duim opgelopen. Hij heeft nog steeds last van duizeligheid en hoofdpijn. Ook heeft hij last van gehoorverlies en hoort hij een hoge piep in zijn oren. Daarnaast is [slachtoffer 3] angstig geworden en ervaart hij veel spanning en hartkloppingen. Hij heeft hiervoor EMDR-therapie.
De rechtbank rekent verdachte zijn handelen zwaar aan. Het is niet één, maar drie keer dat verdachte onder invloed van alcohol en kennelijk met gemak overgaat tot een explosie van geweld. Kennelijk leert verdachte ook niet van eerdere ontsporingen, want hij blijft alcohol gebruiken en uitgaan. Daarbij is het zeer kwalijk dat het met kracht trappen tegen het hoofd steeds plaatsvindt terwijl het slachtoffer weerloos op de grond ligt. Dat het uitgeoefende geweld niet tot een fatale afloop heeft geleid, is niet aan het handelen van verdachte te danken geweest en is simpelweg geluk geweest.
De persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de pro-justitiarapportages van 4 december 2023 die over verdachte zijn opgemaakt door [naam 1] en [naam 2] . Uit deze rapporten blijkt dat bij verdachte sprake is van een posttraumatische stressstoornis en antisociale trekken in zijn persoonlijkheid. Daarnaast is er sprake van een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol en een stoornis in het cannabisgebruik.
Ten tijde van het plegen van de feiten waren deze stoornissen aanwezig en was verdachte onder invloed van alcohol. Door de alcohol had verdachte geen remming meer en geen controle over zijn gedrag. Verdachte weet dat als hij alcohol drinkt, hij zich (fors) agressief kan gedragen, maar alcohol is voor hem een vorm van zelfmedicatie om de trauma gerelateerde klachten onder controle te houden. Daarom wordt geadviseerd het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusies van de psychiater en psycholoog over en gaat ervan uit dat de bewezenverklaarde feiten verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Verder wordt de kans op recidive, en dan met name agressief gedrag, ingeschat als hoog. Langdurige en intensieve behandeling en begeleiding wordt noodzakelijk geacht.
De behandeling dient een klinische start te kennen van minimaal een jaar. Ook dient nadere diagnostiek plaats te vinden op het gebied van de persoonlijkheid van verdachte en dient de trauma gerelateerde problematiek meer in kaart te worden gebracht, zodat duidelijke behandeldoelen kunnen worden gesteld. In het verleden zijn verschillende intensieve interventies ingezet die onvoldoende resultaat hebben geboekt. Gelet hierop en gezien de mogelijkheden tot adequaat risicomanagement binnen een tbs-kader bij deze hoge kans op herhaling, de ernst van de tenlastegelegde feiten, het strafblad van verdachte en de benodigde bescherming van de maatschappij, wordt geadviseerd om verdachte de maatregel van tbs met voorwaarden op te leggen.
De reclassering heeft op 31 januari 2024 een rapport over verdachte opgemaakt. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als hoog. Gelet hierop in combinatie met de complexiteit van de psychopathologie van verdachte is een klinische behandeling geïndiceerd. Een voorwaardelijk strafdeel wordt niet toereikend geacht gelet op de houding van verdachte. Langdurige behandeling, begeleiding en toezicht is noodzakelijk, hetgeen binnen het kader van een tbs met voorwaarden gerealiseerd kan worden. Verdachte is bereid om mee te werken aan een tbs met voorwaarden, maar er is op dit moment sprake van een lage mate van intrinsieke motivatie bij verdachte. Desondanks adviseert de reclassering gematigd positief over een tbs met voorwaarden.
Ter zitting heeft [deskundige] het rapport van de reclassering nader toegelicht. Volgens hem is een tbs met voorwaarden de meest passende afdoening. Weliswaar heeft verdachte een lange weg te gaan en ziet hij op tegen de klinische opname, maar met een tbs met voorwaarden wordt er sneller toegewerkt naar resocialisatie. Dit is van belang gelet op de jonge leeftijd van verdachte.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte vaker voor geweldsdelicten is veroordeeld.
Straf en maatregel
De rechtbank stelt vast dat wordt voldaan aan de eisen die de wet stelt aan oplegging van tbs. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Op drie van de gepleegde misdrijven is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld. Daarnaast eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel, omdat er sprake is van een hoog recidiverisico op geweldsdelicten.
Gelet op de ernst van de feiten, de inhoud van de rapporten en de persoon van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een tbs-maatregel noodzakelijk is om recidive in de toekomst te voorkomen. De rechtbank acht oplegging van tbs met dwangverpleging op dit moment (nog) niet nodig. Hoewel de rechtbank twijfelt aan de intrinsieke motivatie van verdachte, wil zij verdachte, gelet op zijn stoornis en zijn jonge leeftijd, toch de kans geven om te laten ziet dat hij inderdaad bereid is zich aan alle voorwaarden – inclusief de klinische opname – te houden. Daarbij heeft de rechtbank ook in overweging genomen dat mocht verdachte zich niet aan de voorwaarden kunnen of willen houden, alsnog de omzetting in een tbs met verpleging van overheidswege kan worden gevorderd en opgelegd.
Volstaan kan worden met het opleggen van voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd en zoals hierna opgenomen. Verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van die voorwaarden.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de tbs-maatregel kan daarom, bij een eventuele omzetting, een periode van vier jaar te boven gaan.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf rechtvaardigt. Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en de daarmee aangerichte schade. Bij de politie en op zitting heeft verdachte herhaaldelijk verklaard dat hij zich de bewezenverklaarde feiten niet kan herinneren, terwijl uit zijn verklaring bij de reclassering blijkt dat hij bij de politie bewust niets heeft verklaard, maar bij de rechtbank wel openheid zou geven. Van geheugenverlies blijkt geen sprake te zijn. Van oprecht berouw over zijn handelen is dan ook niet gebleken. Alles afwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden. Zij zal aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 42 maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 44.902,94 voor feit 1 onder parketnummer 02-126932-23, bestaande uit € 24.902,94 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
Herstellen schade voorkant iPhone, herstellen schade achterkant iPhone, eigen risico 2023, eigen risico 2024, pijn- en slaapmedicatie, reiskosten, parkeerkosten, dagvergoeding opname ziekenhuis
De verdediging heeft deze kosten van in totaal € 1.731,28 niet betwist, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist. Deze schade staat in voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht de gevorderde schadeposten dan ook volledig toewijsbaar.
Behandeltraject tandarts
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 6.000,00 voor het behandeltraject bij de tandarts. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 3.000,00. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van deze kosten zouden kunnen leiden, niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in de vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verlies horloge en verlies armband
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 1.430,00 voor zijn horloge en armband. De rechtbank is van oordeel dat een verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verlies aan verdienvermogen 2023, verlies aan verdienvermogen 2024, gemist vakantiegeld 2024, mantelzorg, huishoudelijke hulp
De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van deze kosten zouden kunnen leiden, niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de gevorderde kosten voor mantelzorg merkt de rechtbank op dat één uur mantelzorg van een samenwonende partner mag worden gevraagd. De grens van wat aan redelijkheid van een gezinslid mag worden verwacht wordt hiermee niet overschreden. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in de vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 20.000,00 ter zake immateriële schade.
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een aantasting in de persoon in de vorm van lichamelijk en geestelijk letsel. Dat betekent dat de immateriële schade (deels) voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op de omstandigheden die blijken uit het dossier en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van € 3.000,00 billijk.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu
(de omvang van ) die schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in de vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag (in totaal € 7.731,28). Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast. De rechtbank zal over de toegewezen schadebedragen de wettelijke rente toewijzen, gerekend vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 4.030,02 voor feit 1 onder parketnummer 02-271975-23, bestaande uit € 2.030,02 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
Eigen risico 2023, eigen risico 2024, reiskosten
De verdediging heeft deze kosten van in totaal € 782,51 niet betwist. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht de gevorderde schadevergoeding dan ook toewijsbaar.
Behandelingen therapeut
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 1.035,00 voor EMDR-behandelingen. De rechtbank constateert dat uit de stukken duidelijk blijkt dat de benadeelde partij EMDR-therapie heeft gevolgd en dat daarvoor kosten zijn gemaakt. Daarentegen blijkt niet duidelijk of de EMDR-therapie al dan niet is vergoed door de verzekering. Daarmee is dat deel van de vordering onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gestolen horloge
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 212,51 voor zijn horloge.
De rechtbank is van oordeel dat een verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte niet kan worden vastgesteld, zodat geen sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 2.000,00 ter zake immateriële schade.
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een aantasting in de persoon in de vorm van lichamelijk en geestelijk letsel. Dat betekent dat de immateriële schade (deels) voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op de omstandigheden die blijken uit het dossier en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van € 1.300,00 billijk.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd waarom in de herziende versie van de vordering het bedrag aan immateriële schade hoger is dan het bedrag vermeld in de oorspronkelijke versie. De rechtbank gaat daarom uit van het bedrag vermeld in de oorspronkelijke versie. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in de vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag (in totaal € 2.082,51). Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast. De rechtbank zal over de toegewezen schadebedragen de wettelijke rente toewijzen, gerekend vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van één maand gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de rechtbank Den-Haag van
20 mei 2022 onder parketnummer 10-064667-22 ten uitvoer zal worden gelegd.
Ter zitting heeft de officier van justitie gevorderd het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging, omdat de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf reeds is gevorderd en ook is toegewezen.
De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie en verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38, 38a, 38d, 45, 47, 57, 63, 287, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan:
02-126932-23:het onder feit 2 impliciet primair tenlastegelegde feit en feit 3;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-126932-23, feit 1 primair:poging tot doodslag;
02-126932-23, feit 2 impliciet subsidiair:poging tot zware mishandeling;
02-271975-23, feit 1 impliciet primair:poging tot doodslag;
02-271975-23, feit 2:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 42 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte en stelt daarbij als
voorwaarden:
* verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
* verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
  • verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
  • verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
* Verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering;
* Verdachte neemt actief deel aan de gedragsinterventie Alcohol en Geweld of een andere
gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* verdachte laat zich opnemen in Forensisch Psychiatrische Afdeling, De Woenselse Poort te Eindhoven of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start na detentie. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* verdachte laat zich behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na de klinische opname. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na de klinische opname. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
* indien er sprake is van een terugval in middelengebruik of een zodanige verslechtering van de psychische toestand van de veroordeelde dat een kortdurende klinische opname voor detoxificatie, stabilisatie, observatie of crisisbehandeling noodzakelijk is, kan de reclassering in samenwerking met het behandelteam een indicatiestelling aanvragen voor een tijdelijke terugplaatsing in de gesloten unit van een FPA/FPK of een soortgelijke instelling, voor de duur van maximaal 14 weken per kalenderjaar. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal, nadat dit door de rechter is bevolen, de veroordeelde zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing;
* verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Vordering tenuitvoerlegging
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 10-164667-22;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 7.731,28, waarvan € 4.1731,28 aan materiële schade en aan € 3.000,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 20 mei 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] € 7.731,28 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 20 mei 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 73 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 2.082,51, waarvan aan € 782,51 materiële schade en € 1.300,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 2 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] € 2.082,51 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 2 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 30 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 februari 2024.
Mr. Veldhuizen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.