Uitspraak
1.De zaak in het kort
2.De procedure
- de vrijwillige verschijning van [werkgever]
- de producties (1 tot en met 4 en 5 tot en met 7) van [werkgever]
- de mondelinge behandeling van 25 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [werknemer] met productie (11)
- de pleitnota van [werkgever] .
3.De feiten
4.Het geschil
- betaling van de wettelijke transitievergoeding, een billijke vergoeding en – zo begrijpt de kantonrechter – de gefixeerde schadevergoeding, gelijk aan het loon over de maand augustus 2024 en de dagen 30 juli 2024 en 31 juli 2024;
- betaling van wettelijke rente, wettelijke verhoging en proceskosten.
5.De beoordeling
De verjaring van een rechtsvordering wordt gestuit door het instellen van een eis, alsmede door iedere andere daad van rechtsvervolging van de zijde van de gerechtigde, die in de vereiste vorm geschiedt.”). Daarbij is in het tweede lid van dat wetsartikel het volgende bepaald: “
Leidt een ingestelde eis niet tot toewijzing, dan is de verjaring slechts gestuit, indien binnen zes maanden, nadat het geding door het in kracht van gewijsde gaan van een uitspraak of op andere wijze is geëindigd, een nieuwe eis wordt ingesteld en deze alsnog tot toewijzing leidt. Wordt een daad van rechtsvervolging ingetrokken, dan stuit zij de verjaring niet.” Echter, deze stuitingsmogelijkheden zien – zoals blijkt uit de wettekst en vaste jurisprudentie hierover – alleen op verjaringstermijnen en (dus) niet op vervaltermijnen. De heersende leer is dat vervaltermijnen niet gestuit kunnen worden. Weliswaar kan de wetgever er bij wijze van uitzondering in voorzien dat een vervaltermijn op een bepaalde wijze wordt gestuit, maar van die mogelijkheid is in de Wwz geen gebruik gemaakt (zie Asser/Sieburgh 6-II 2021/436).