ECLI:NL:RBZWB:2024:9536

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
C/02/418400 / JE RK 24-138
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 5 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2012. De zaak betreft de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland als gecertificeerde instelling (GI) en de ouders van de minderjarige, die beiden vertegenwoordigd waren door hun advocaten. De kinderrechter heeft de ouders en de GI gehoord tijdens een mondelinge behandeling, waarbij ook de minderjarige zelf aan het woord is gekomen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ouderschapsplan is opgesteld door de ouders, maar dat er nog zorgen zijn over de opvoedsituaties bij beide ouders. De moeder heeft aangegeven dat zij het belangrijk vindt dat de minderjarige in de zomer van 2025 bij haar komt wonen, terwijl de vader en de GI zorgen hebben over de situatie bij de moeder. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling moet worden verlengd om de situatie van de minderjarige te blijven monitoren en om haar te ondersteunen in de overgang naar het wonen bij haar moeder. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan ingaan, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/418400 / JE RK 24-138
Datum uitspraak: 5 december 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2012 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1],
advocaat: mr. L. Verheuvel te Middelburg,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2].,
advocaat: mr. J.C. van den Doel te Zierikzee.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de stiefvader],
hierna te noemen: de stiefvader,
wonende te [woonplaats 1].

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter van 18 maart 2024;
  • de brief van de GI van 1 november 2024;
  • het e-mailbericht van mr. Verheuvel van 19 november 2024, met als bijlage het door partijen ondertekende ouderschapsplan;
  • het tijdens de mondelinge behandeling door de GI overgelegde e-mailbericht van [minderjarige] aan de kinderrechter van 25 november 2024.
1.2.
De zaak is nader mondeling behandeld op 5 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Engelse taal;
- de stiefvader;
- de advocaat van de vader;
- een vertegenwoordigster van de GI;
- een vertegenwoordiger namens de Raad.
De vader is juist opgeroepen, maar is niet verschenen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft een brief geschreven die de GI tijdens de mondelinge behandeling aan de kinderrechter heeft overhandigd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] in haar brief heeft geschreven. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De verdere beoordeling

De standpunten

2.1.
Bij beschikking van 18 maart 2024 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 19 december 2024 en de beslissing op het restant van het verzoek aangehouden tot 1 november 2024 pro forma in afwachting van het bericht van de GI.
2.2.
Bij brief van 1 november 2024 heeft de GI de rechtbank bericht dat partijen onder leiding van mevrouw [naam] van de GI een ouderschapsplan hebben ondertekend waarin afspraken zijn gemaakt over de zorg voor [minderjarige]. Partijen hebben ook afspraken gemaakt die gelden vanaf het moment (in de zomer van 2025) dat [minderjarige] bij haar moeder gaat wonen. De GI heeft nog zorgen over de beide opvoedsituaties. Bij de moeder thuis is sprake geweest van een incident met stemverheffing tussen de moeder en stiefvader en [minderjarige]. De vader is opgenomen geweest in het ziekenhuis vanwege een klaplong, mogelijk als gevolg van overmatig alcoholgebruik. De huishoudelijke hulp bij de vader thuis is gestopt omdat zij zich niet veilig voelde bij de vader. Uit gesprekken die de jeugdbeschermer met [minderjarige] heeft (gehad) blijkt dat zij vindt dat het goed met haar gaat. Wel vindt zij het vooruitzicht dat ze bij haar moeder gaat wonen spannend. Ze maakt zich zorgen dat ze dan haar vriendinnetjes gaat missen. Ook is ze heel bezorgd over de gezondheidssituatie van haar vader omdat hij nu nogmaals een klaplong heeft gehad. De hele situatie van de aanstaande verhuizing zorgt voor veel spanning bij [minderjarige]. [minderjarige] is heel loyaal richting haar beide ouders en vindt het lastig om te zeggen wat ze echt vindt. Er spelen toch wel een aantal dingen waar [minderjarige] zich zorgen om maakt en dat moet wel serieus worden genomen. De GI heeft voorgesteld om een hulpverlener in te zetten voor [minderjarige] zelf zodat deze hulpverlener haar tijdens het gehele traject van het terug bij de moeder gaan wonen, kan begeleiden. De vader is hiermee akkoord gegaan maar de moeder nog niet. De GI denkt aan de inzet van een buddy van [jeugdzorginstelling]. Deze buddy kan op een laagdrempelige manier met [minderjarige] aan de slag door samen iets leuks te gaan doen en een vertrouwensband op te bouwen. De GI vindt het belangrijk dat het restant van het verzoek omtrent de verlenging wordt toegewezen omdat het belangrijk is dat de komende periode zicht blijft bestaan op de opvoedsituaties bij beide ouders thuis maar ook om het traject dat voor [minderjarige] nog moet worden opgestart, te kunnen monitoren.
2.3.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. De moeder voert geen verweer tegen toewijzing van het restant van het verzoek. Het is positief dat beide ouders een ouderschapsplan hebben getekend. Dat is het resultaat van veel inzet. Maar de problemen tussen de ouders zijn nog niet opgelost en moeten bespreekbaar worden gemaakt. De moeder is erg geschrokken van het bericht van de GI omtrent de situatie bij de vader. Het is zorgelijk dat de huishoudelijke hulp bij vader zich onveilig voelde. Ook moet er worden geanticipeerd op de situatie dat de moeder onverwachts bij moet springen als het weer slecht gaat met de gezondheid van de vader. Daar moet over worden nagedacht. De moeder vindt het nog steeds het meest wenselijk dat [minderjarige] in de zomer van 2025 bij haar komt wonen. Zo is er voor iedereen voldoende tijd om de verhuizing van [minderjarige] voor te bereiden en kan [minderjarige] haar school afmaken. De moeder erkent dat er sprake is geweest van stemverheffing bij haar en de vader thuis maar dit incident is uitgesproken en bijgelegd. [minderjarige] kan bij haar vader redelijk haar eigen gang gaan omdat de vader al genoeg heeft aan zichzelf. De moeder en stiefvader stellen grenzen en daar kan [minderjarige] niet goed mee overweg. Dat leidt tot wrijving. De dynamiek bij de moeder en stiefvader thuis is anders dan die bij de vader. De moeder vraagt zich inderdaad af of de inzet van een buddy voor [minderjarige] nodig is. Zij is bang dat dit [minderjarige] alleen maar meer gaat belasten. [minderjarige] heeft al voldoende mensen met wie ze over de situatie kan parten. Het is van belang dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd zodat de GI betrokken blijft als neutrale derde. Partijen kunnen namelijk niet goed met elkaar communiceren. Zo is er een incident geweest over nieuwe schoenen voor [minderjarige]. Het is dan ook belangrijk dat de GI de situatie kan monitoren. Wel is de moeder van mening dat de ondertoezichtstelling op termijn moet eindigen. De moeder heeft het gevoel dat ze onder een vergrootglas ligt en dat op alles wat ze doet, wordt gelet. Bij de vader speelt dit veel minder. De moeder ervaart best wat druk vanuit de ondertoezichtstelling.
2.4.
De stiefvader verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat hij na het incident met de stemverheffing samen met de moeder met [minderjarige] erover heeft gepraat en dat het is uitgepraat. De stiefvader en de moeder doen hun best om [minderjarige] een goede plek te bieden. Het is fijn dat de moeder en de vader tot een ouderschapsplan zijn gekomen maar toch lopen afspraken die met de vader zijn gemaakt, nog niet altijd goed. De stiefvader zou het fijn vinden als er gewerkt gaat worden aan de onderlinge verstandhouding met de vader.
2.5.
De advocaat van de vader verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat de vader geen verweer voert tegen het verzoek van de GI. Hij vindt het belangrijk dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd. Er zijn nog zorgen over de situatie van beide ouders en er is sprake van wantrouwen over en weer. De vader geeft aan dat de communicatie tussen de vader en de moeder op sommige momenten best goed is. Wel is het zo dat de vader soms dingen anders interpreteert en dat iets meerdere keren uitgelegd moet worden voordat hij het daadwerkelijk begrijpt. Dat zorgt dat er ruis kan ontstaan tussen partijen. De vader kan zich voorstellen dat de regels bij hem thuis net iets anders zijn dan bij de moeder thuis. Dat wil niet zeggen dat [minderjarige] bij de vader thuis alle vrijheid krijgt. De vader begrenst [minderjarige] wel degelijk.
De inhoudelijke beoordeling
2.6.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
2.7.
Op basis van de stukken en de informatie die gedeeld is tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten zoals genoemd in artikel 1:260 juncto 1:255 BW en dat het van belang is dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt verlengd. De kinderrechter zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
2.8.
De kinderrechter constateert dat de ouders hard gewerkt hebben. Zij zijn tot een ouderschapsplan gekomen waarin ook afspraken zijn gemaakt die gelden voor de situatie dat [minderjarige] bij haar moeder woont. De kinderrechter complimenteert dat de ouders zo ver zijn gekomen. Toch vindt de kinderrechter het noodzakelijk dat de GI als neutrale derde nog betrokken blijft. De kinderrechter begrijpt uit de verklaring van de GI dat [minderjarige] het spannend vindt om toe te werken naar het wonen bij haar moeder. Ook maakt [minderjarige] zich zorgen over de gezondheidssituatie van haar vader. De kinderrechter vindt het belangrijk dat voor [minderjarige] een buddy wordt ingezet. De hele situatie zorgt voor spanning bij [minderjarige] en zij is loyaal naar beide ouders. Daarom is het van belang dat [minderjarige] een vertrouwensband aan kan gaan met haar buddy die haar een luisterend oor biedt en waaraan [minderjarige] haar verhaal kwijt kan. De kinderrechter hoopt dat [minderjarige] de komende periode haar plek kan gaan vinden in het gezin van de moeder. De kinderrechter vindt het belangrijk dat de GI betrokken blijft om deze situatie te monitoren en zal het restant van het verzoek van de GI dan ook, nu de ouders daartegen ook geen verweer hebben gevoerd, toewijzen.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.9.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

3.De beslissing

De kinderrechter:
3.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 19 december 2024 en tot 19 maart 2025;
3.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier, en op schrift gesteld op 24 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.