4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feitenvaststelling
Op grond van de bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat op een parkeerplaats van [restaurant] te Esbeek op [datum 1] 2004 [slachtoffer 2] is geliquideerd. De dader heeft op hem geschoten terwijl hij in zijn auto zat. [slachtoffer 2] is overleden door meerdere kogels in zijn hoofd en lichaam. Meerdere getuigen hebben de dader van die liquidatie zien wegrijden over de [straat] op een scooter/ bromfiets of motor en hebben ook gezien dat die dader op dat moment in het zwart gekleed was en een zwarte helm op had. Twee dagen later werd op een afstand van 1,8 kilometer van de parkeerplaats waar de liquidatie plaats vond (1,3 kilometer hemelsbreed) in een bosperceel aan de [straat] een zwarte scooter aangetroffen.
Proces-verbaal forensisch onderzoek
Met de verdediging constateert de rechtbank dat in het dossier geen apart proces-verbaal zit van forensisch onderzoek op de plaats waar de scooter is aangetroffen en dat er slechts een relaas proces-verbaal is van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek uit januari 2005 van vier verbalisanten, opgesteld door de inmiddels gepensioneerde [verbalisant 1] en met een ondertekening door de andere drie betrokken verbalisanten 14 jaar later.
De rechtbank heeft geen reden tot twijfel dat dit proces-verbaal op ambtseed is opgemaakt door deze vier verbalisanten. Dat het destijds niet door alle vier verbalisanten is ondertekend en pas 14 jaar later door drie van hen is niet conform de geldende voorschriften. Dit doet echter niets af aan de ondertekening door drie verbalisanten. De rechtbank ziet hierin ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van wat in dat proces-verbaal is beschreven.
De naamsverwisseling Puch en Vespa
Door de verdediging is aangevoerd dat een Puch NTT is aangetroffen aan de [straat] , terwijl in de sporenlijst als vindplaats van de sporen is opgenomen een scooter van het merk Vespa.
Uit het proces-verbaal inzake het onderzoek van de scooteris gebleken dat op 10 september 2004 in een bosperceel aan de [straat] te Esbeek een zwarte bromfiets c.q. scooter werd aangetroffen van het merk Puch NTT, met het [framenummer] en het [verzekeringsplaatje] . Verder bleek dat deze scooter was gestolen, dat het verzekeringsplaatje eveneens gestolen was van een bromfiets van het merk Peugeot, terwijl het motordeksel van deze zwarte scooter afkomstig was van een scooter van het merk Gilera.
De rechtbank heeft ook kunnen constateren dat in het forensisch dossier, waarin verschillende forensische onderzoeken worden beschreven rondom het aantreffen van zowel [slachtoffer 2] als de scooter, sprake is van een zwarte scooter die op 10 september 2004 werd aangetroffen in een bosperceel aan de [straat] te Esbeek. Vervolgens wordt in dat dossier de betreffende zwarte scooter steeds aangeduid als een ‘Vespa scooter’. Aan sporen van deze scooter zijn in de sporenlijstspoornummers gegeven die zijn gerelateerd aan het bps-zaaknummer van het [onderzoek 1] , PL 2000/04-238362, te weten aan ‘DNA celmateriaal’ op de ‘vespascooter linkerhandvat’ (spoornummer PL200/04-238362/005/002, [identiteitszegel 1] ) en aan ‘DNA celmateriaal’ op de ‘vespascooter r.handvat’ (spoornummer PL200/04-238362/005/003, [identiteitszegel 2] ). Deze omschrijvingen zijn vervolgens overgenomen in
allerapporten van de hierop volgende forensische onderzoeken.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het merk van de aangetroffen zwarte scooter (dat niet relevant is voor het sporenonderzoek) onjuist is vermeld in de sporenlijst en dat de aanduiding ‘Vespa’ een verschrijving is geweest. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding om eraan te twijfelen dat het de zwarte Puch NTT is geweest die op 10 september 2004 aan de [straat] te Esbeek werd aangetroffen en dat het ook die scooter is geweest waarvan de handvatten zijn onderzocht en bemonsterd op schotresten en DNA.
Het schotrestenonderzoek
Van de aangetroffen zwarte scooter in het bosperceel aan de [straat] werden beide handvatten veiliggesteld. Het NFI onderzocht de twee handvatten op schotresten. Op het rechter handvat werden circa 180 ‘unieke’ en circa 100 ‘karakteristieke’ schotrestdeeltjes aangetoond. Op het linker handvat werd(en) 17 ‘unieke’ en 1 ‘karakteristieke’ schotrestdeeltje(s) aangetoond.
De rechtbank stelt vast dat de onderzochte scooter op een afstand van slechts 1,8 kilometer werd aangetroffen van de plaats waar [slachtoffer 2] om het leven werd gebracht. Tevens werd door getuigen gezien dan wel werd gehoord dat de dader van de liquidatie op een scooter/bromfiets over de [straat] is weggereden, in de richting van de plaats waar de zwarte scooter werd aangetroffen.
Uit de onderzoeksresultaten aan de handvatten in combinatie met de plaats waar de scooter werd gezien door getuigen na het schietincident en later werd aangetroffen, concludeert de rechtbank dat de zwarte scooter van het merk Puch NTT, die twee dagen na de liquidatie werd aangetroffen in een bosperceel aan de [straat] te Esbeek, de scooter is geweest waarmee de dader op [datum 1] 2004 is weggereden na het neerschieten van [slachtoffer 2] .
Het DNA-onderzoek
De handvatten met met identiteitszegels [identiteitszegel 1] en [identiteitszegel 2] werden bij het NFI meerdere malen onderzocht op DNA. In een rapport van 5 januari 2005 wordt beschreven hoe de beide handvatten werden bemonsterd op biologische sporen. In de beide bemonsteringen werd DNA aangetroffen. Het waren echter incomplete en complexe DNA-mengprofielen, ongeschikt voor identificatiedoeleinden. In 2009 zijn de bemonsteringen aanvullend onderzocht met nieuwe technieken. In een rapport van het NFI van 11 september 2009 wordt beschreven hoe in beide bemonsteringen DNA werd aangetroffen van minimaal twee personen. Verdachte is in beide bemonsteringen één van de mogelijke donoren. Gezien de complexiteit van het DNA-profiel was het echter niet mogelijk om een statistische bewijskracht te berekenen.
In 2019 zijn de contra-extracten van de beide bemonsteringen onderzocht met de nieuwste technieken. In een rapport van het NFI van 4 maart 2019 wordt beschreven dat er in de bemonstering van het linker handvat DNA werd aangetroffen van minimaal twee personen. Verdachte is een mogelijke donor. Het DNA-profiel is circa 185 miljoen keer waarschijnlijker als - kort gezegd - verdachte een donor is, dan als hij dit niet is.
In de bemonstering van het rechter handvat werd DNA aangetroffen van minimaal één man. Verdachte is de mogelijke donor. Het DNA-profiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker als - kort gezegd - verdachte de donor is, dan als hij dit niet is.
De rechtbank stelt vast dat er een discrepantie zit in de resultaten van het DNA-onderzoek naar de bemonsteringen van het rechter handvat. In de rapporten van 2005 en 2009 werd hierin DNA aangetroffen van minimaal twee personen, terwijl in het rapport van 2019 (in het contra-extract) DNA werd aangetroffen van minimaal één persoon. In een aanvullend rapport van het NFI van 22 juni 2022 wordt deze discrepantie besproken door een DNA-deskundige. Deze verklaart dat alles overziend niet goed kan worden beoordeeld of de bemonstering van het rechter handvat DNA bevat van minimaal één andere persoon (naast mogelijk dat van verdachte). Mocht dit zo zijn, zou dit een te kleine hoeveelheid zijn om te kunnen beoordelen van wie dit DNA afkomstig kan zijn.
De rechtbank concludeert uit deze bevindingen, met inachtneming van de rest van het dossier, dat er op beide handvatten van de scooter DNA is aangetroffen van verdachte. Hiernaast is ook DNA aangetroffen van minimaal één onbekende persoon op het linker handvat en mogelijk ook op het rechter handvat.
De authenticiteit van de sporen en de mogelijkheid van contaminatie
In een aanvullend proces-verbaal van 21 februari 2022 wordt door [verbalisant 2] verklaard dat hij in 2004 aan deze zaak heeft gewerkt als forensisch onderzoeker. De verbalisant beschrijft in algemene zin hoe destijds werd gewerkt. Er werd gewerkt volgens de landelijke FT-normen die vanaf april 2004 golden. Ze waren al meerdere jaren actief met het veiligstellen van DNA-sporen en ze waren zich dus bewust van de gevaren van contaminatie. Ook namen ze beschermende maatregelen zoals het dragen van schone handschoenen voor elke sporendrager, het gebruik van schone gereedschappen, het dragen van een mondkapje, en het (over het algemeen) dragen van een wegwerp-overall. De handvatten werden destijds hetzelfde veiliggesteld als nu: ze werden met een steriele scalpel over de lengte losgesneden, waarna ze afzonderlijk in een afgesloten verpakking werden verpakt en gewaarmerkt, normaliter in een ademende papieren zak. Of er destijds ook een verzegeling werd aangebracht kan de verbalisant zich niet herinneren.
Daarnaast heeft forensisch coördinator [naam 2] in een aanvullend proces-verbaal van 25 februari 2022 verklaard dat zij informatie over die tijd kan verschaffen die is geverifieerd door collega's van FO die er destijds werkten. Het onderzoek in 2004 werd uitgevoerd door de unit Forensisch-Technisch Onderzoek Midden-West-Brabant (FTO-MWB). Deze unit was vooruitstrevend en stelde al sinds 1998 DNA-sporen veilig. De FT-normen op dit gebied werden in 2004 opgesteld, maar FTO-MWB had hier dus al jaren ervaring mee. Ze waren zich bewust van de gevaren van contaminatie en droegen beschermingsmiddelen zoals schone wegwerp-handschoenen, een mondkapje en witte overalls. DNA-sporen(dragers) werden afzonderlijk en afgesloten verpakt en gewaarmerkt. Verpakte sporen(dragers) werden per zaak opgeslagen in één van de stellingkasten in de sporenkamer bij FTO-MWB in Tilburg. Deze werden geregistreerd in een bedrijfssysteem en in een los Excel-document. In dit document werd alleen de huidige opslagplaats vastgelegd en niet de historische, hierdoor is dus niet precies terug te vinden waar de sporen(dragers) in die tijd zijn opgeslagen. Op foto’s die bij het proces-verbaal van [naam 2] zijn gevoegd is te zien hoe sporen van het [onderzoek 1] / [onderzoek 2] werden verpakt en op foto's van het PD-onderzoek uit 2004 is ook zichtbaar dat forensisch onderzoekers in ieder geval witte overalls en wegwerp-handschoenen droegen.
Uit het vorenstaande concludeert de rechtbank dat er geen redenen zijn om de twijfelen aan de kwaliteit en de betrouwbaarheid van het forensisch onderzoek bij het veiligstellen van de handvatten. Wel is de rechtbank van oordeel dat de 'chain of custody' van de handvatten niet compleet is, omdat door een gebrekkige administratie destijds niet na te gaan is hoe en waar de handvatten precies werden opgeslagen voordat ze naar het NFI werden gestuurd. De handvatten werden daar op 14 september 2004 ontvangen, dus 4 dagen na het onderzoek aan de zwarte scooter. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat de twee handvatten op een dusdanig zorgvuldige manier waren verpakt dat contaminatie niet mogelijk was. De rechtbank wijst op de foto's van de verpakte handvatten uit 2010 waarop is te zien dat deze afzonderlijk in dichtgeplakte glazen potten in papieren zakken werden aangeleverd. Op de deksels van de potten staat geschreven: "10-09-04 / Li. handvat" en "Re. handvat / 10-09-04". Dit betreft de dag van het aantreffen van de scooter. De rechtbank gaat ervan uit dat de handvatten in deze glazen potten zijn veiliggesteld op de dag die op de deksels geschreven staat en dat die handvatten ook op die manier werden verstuurd naar het NFI. Dit wordt bevestigd door het NFI dat zegt dat uit gegevens in het dossier blijkt dat de handvatten werden aangeleverd in glazen potten.
De rechtbank merkt in dit verband ook nog op dat contaminatie van de handvatten met DNA van verdachte op het moment van het veiligstellen en vervolgens het bewaren niet mogelijk was omdat verdachte destijds nog op geen enkele manier aan de moord op [slachtoffer 2] kon worden gelinkt.
Wat betreft een mogelijke contaminatie tijdens het DNA-onderzoek wordt in een rapport van het NFI van 22 juni 2022 toegelicht welke maatregelen het NFI in het algemeen neemt om contaminatie tegen te gaan. Hieronder vallen onder andere persoonlijke beschermingsmiddelen, het grondig schoonmaken van onderzoekstafels/instrumenten en het controleren of hier DNA op zit, het scheiden van sporendragers van verschillende locaties/personen (waaronder altijd slachtoffer en verdachte), het onderling vergelijken van DNA-profielen van sporen die gelijktijdig zijn onderzocht, het vergelijken van DNA-profielen met de DNA-eliminatiedatabank met personen die in aanraking kunnen komen met sporendragers, en het analyseren van 'blanco' controlemonsters bij de DNA-onderzoeken.
Verder is specifiek onderzoek gedaan naar mogelijkheden voor contaminatie bij het DNA-onderzoek van de twee handvatten uit deze zaak. Er is onderzocht op welke momenten er sporen(dragers) met DNA van (mogelijk) verdachte zich in het NFI bevonden, en of in dezelfde periode is gewerkt met de handvatten of bemonsteringen/extracten hiervan. Op drie momenten in 2001, 2002 en 2008 zijn sporen(dragers) met DNA van (mogelijk) verdachte in het NFI geweest. In 2001 en 2002 waren de handvatten er nog niet, en tijdens het onderzoek van de handvatten in 2004 lagen de DNA-extracten van deze onderzoeken ingevroren in een vriezer. In 2008 werd referentiemateriaal van verdachte verwerkt. Dit gebeurt standaard via een gescheiden traject. Ook lagen de DNA-extracten van de in 2004 bemonsterde handvatten toen ingevroren in een vriezer. De deskundige sluit dus iedere mogelijkheid van contaminatie via deze routes uit. Er zijn geen aanwijzingen verkregen voor andere mogelijke bronnen van contaminatie.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande tot het oordeel gekomen dat er geen enkele aanleiding is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van het DNA-bewijs en zij zal dit dan ook voor het bewijs gebruiken.
De NN-getuige
Met betrekking tot de NN-getuige heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in zijn arrest van 2 april 2014 in de zaak tegen verdachte inzake de moord op [slachtoffer 1] geoordeeld dat zowel de verklaring van de NN-getuige als die van de [getuige 1] betrouwbaar zijn en ook steun vinden in objectief bewijsmateriaal in die zaak. Dat is echter op zich onvoldoende om ook uit te gaan van de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van hun verklaringen over de moord op [slachtoffer 2] als bewijs in deze zaak.
De rechtbank stel vast dat de NN-getuige in zijn verklaringen alleen uit eigen waarneming heeft verklaard over de moord op [slachtoffer 1] en niets specifieks over de moord op [slachtoffer 2] . Zoals hij in zijn verhoor op 16 september 2023 ook zegt is zijn verklaring dat verdachte de moord op [slachtoffer 2] heeft gepleegd een conclusie van hemzelf. De rechtbank zal deze verklaring van de NN-getuige dan ook niet gebruiken voor het bewijs.
De [getuige 1]
Anders is dat voor de verklaringen die de [getuige 1] heeft afgelegd.
Op 5 november 2009 kwam de politie bij mevrouw [getuige 1] aan de deur in het kader van het onderzoek naar de moord op [slachtoffer 1] . De getuige begreep onmiddellijk dat de politie in verband met verdachte bij haar kwam en zij verklaart ook dat zij altijd heeft geweten dat de politie een keer zou komen. Vervolgens heeft zij spontaan verklaard dat ze wist van twee moorden die verdachte zou hebben gepleegd. Het ging dan om de moord op een Marokkaanse jongen in een busje en een moord ergens bij een restaurant in een bosrijke omgeving waarbij een scooter is gebruikt en gevonden. De getuige heeft verklaard dat de scooter was gevonden in de buurt van waar die moord was gepleegd. Ook heeft zij verklaard dat zij zo veel weet omdat verdachte zijn mond niet kan houden en dat verdachte er trots op was dat hij die moord had gepleegd. De rechtbank stelt vast dat dit laatste wordt bevestigd door wat de NN-getuige over verdachte heeft verklaard, namelijk dat verdachte graag vertelde over wat hij allemaal gedaan had.
Anders dan de verdediging heeft gesuggereerd was op 5 november 2009 sprake van een uitgebreide spontane verklaring van de getuige over twee moorden. Dat gedurende die spontane verklaring enkele aanvullende en/of verduidelijkende vragen zijn gesteld doet daar niets aan af. De [getuige 1] is na 5 november 2009 tot aan 30 november 2021 in totaal zeven keer als getuige gehoord. Uit al deze verklaringen blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat aan de getuige sturende vragen werden gesteld. Ook is niet gebleken dat de getuige niet consistent zou hebben verklaard. Door mogelijk het tijdsverloop heeft de getuige wellicht bepaalde zaken anders verwoord, maar de kern en strekking van hetgeen zij heeft verklaard zijn wel altijd dezelfde gebleven. Daar komt nog bij dat de verklaringen van de getuige op onderdelen en dan met name waar het gaat over de moord op [slachtoffer 1] en het verband daarmee, steun vinden in de verklaringen van de NN-getuige. Ook is uit het [onderzoek 2] gebleken dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] contacten met elkaar hadden. Zo heeft de vader van [slachtoffer 2] tegenover de politie verklaard dat [slachtoffer 1] een van de criminele contacten van [slachtoffer 2] was. Ook werd in het [onderzoek 3] (naar de moord op [slachtoffer 1] ) in de woning van [slachtoffer 1] een handgeschreven briefje aangetroffen met daarop een vingerafdruk, die geïdentificeerd kon worden op [slachtoffer 2] .
Op grond van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen is zij van oordeel dat de door de [getuige 1] afgelegde verklaringen betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Conclusie
De verklaring van [getuige 1] dat verdachte haar heeft verteld dat hij een (tweede) moord heeft gepleegd bij een restaurant in een bosrijke omgeving waarbij een scooter is gebruikt die was gevonden in de buurt van waar die moord was gepleegd, vindt steun in de objectieve bewijsmiddelen zoals hiervoor weergegeven. Nu er ook forensisch bewijs is dat verdachte bij deze moord is betrokken, met name het DNA van verdachte dat is aangetroffen op de scooter, lijdt het voor de rechtbank geen twijfel dat verdachte degene is die op [datum 1] 2004 te Esbeek [slachtoffer 2] heeft doodgeschoten. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van deze liquidatie was – gelet op het planmatige karakter van een dergelijke levensberoving – daarbij sprake van voorbedachte raad en dus van moord.