ECLI:NL:RBZWB:2024:949

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
01-099434-23 en 02-055313-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak zware mishandeling, bewezenverklaring poging tot zware mishandeling en vernieling met tbs en gevangenisstraf

Op 19 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaken tegen een verdachte, geboren in 2001 en thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Vught. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van zware mishandeling, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en vernieling. De feiten zijn gepleegd op 27 november 2022 en 23 februari 2023. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk ruiten van een ander heeft vernield en dat hij een ander zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, maar dat het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht kan worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht, gezien de psychische stoornissen die bij hem zijn vastgesteld. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 6 maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden opgelegd. De rechtbank heeft ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd op basis van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. De benadeelde partij, slachtoffer 2, heeft recht op schadevergoeding, die door de rechtbank is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 01/099434-23 en 02/055313-23
vonnis van de meervoudige kamer van 19 februari 2024
in de strafzaken tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Vught
raadsman mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

Ter zitting van 8 november 2023 zijn de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering.
De zaken zijn inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 februari 2024. Verdachte is niet ter zitting verschenen. Wel is zijn gemachtigde raadsman verschenen. De officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
01/099434-23
op 27 november 2022 ruiten van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft vernield.
02/055313-23
op 23 februari 2023 [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht dan wel heeft geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
dan wel [slachtoffer 2] heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
01/099434-23
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde vernieling.
02/055313-23
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde zware mishandeling van [slachtoffer 2] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
01/099434-23
De verdediging refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de ten laste gelegde vernieling aan het oordeel van de rechtbank.
02/055313-23
De verdediging bepleit vrijspraak van de primair ten laste gelegde zware mishandeling van [slachtoffer 2] en de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] .
De verdediging refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 2] aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/055313-23
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte hem heeft geschopt en gestompt. Toen hij op de grond lag schopte verdachte hem tegen zijn hoofd, ribben en rug. Hierbij heeft hij verwondingen aan zijn hoofd, ribben, rug benen, hand en vingers.
De verdediging heeft aangevoerd dat slechts kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer 2] heeft geslagen. De rechtbank heeft echter geen enkele reden te twijfelen aan de aangifte van [slachtoffer 2] nu het letsel dat [slachtoffer 2] volgens de geneeskundige verklaring heeft opgelopen past bij zijn aangifte. De verklaring van [slachtoffer 2] vindt bovendien steun in de verklaring van [getuige] , die zag dat verdachte keihard met zijn vuist tegen het hoofd van [slachtoffer 2] sloeg, waardoor hij met zijn hoofd hard tegen de tegelwand sloeg.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het letsel van [slachtoffer 2] daarom redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend. Dat geldt ook voor de vleeswond op de onderrug van verdachte. Nu [slachtoffer 2] zich zoveel mogelijk probeerde te verweren tegen het geweld van verdachte en daarom met zijn rug onder de tussenschotten terecht is gekomen om aan het geweld van verdachte te ontsnappen, waardoor de vleeswond waarschijnlijk is ontstaan, kan ook dat letsel redelijkerwijs aan verdachte worden toegerekend.
Primair – zware mishandeling
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat het letsel van [slachtoffer 2] niet valt aan te merken als
zwaar lichamelijk letselin de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Artikel 82 Sr geeft een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechtbank evenwel de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij wegen factoren mee als de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit het dossier leidt de rechtbank onder meer af dat de verwondingen aan het hoofd, rug en hand moesten worden gehecht. Een operationeel ingrijpen is niet noodzakelijk geweest voor het herstel. Er is ook geen sprake van blijvend letsel. Uit de geneeskundige verklaring leidt de rechtbank af dat het letsel van [slachtoffer 2] na enkele dagen tot weken genezen zou zijn.
In de beoordeling kan echter ook worden betrokken of sprake is van restschade in de vorm van littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend, de mate waarin dat litteken het lichaam van het betreffende slachtoffer ontsiert. Weliswaar staat vast dat bij er [slachtoffer 2] sprake is van een blijvend litteken op het voorhoofd, maar de mate waarin dat litteken zijn lichaam ontsiert is onvoldoende om te kunnen concluderen dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 Sr. Dat geldt ook voor het litteken op de onderrug. nu deze niet meteen zichtbaar is.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte wordt vrijgesproken van de primair ten laste gelegde zware mishandeling van [slachtoffer 2] .
Subsidiair – poging tot zware mishandeling
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft [slachtoffer 2] onder meer met kracht tegen zijn hoofd gestompt en geschopt. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het hoofd kwetsbare delen bevinden die door dergelijk handelen ernstig verwond kunnen raken en waardoor ernstig letsel kan ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door [slachtoffer 2] tegen het hoofd te stompen en schoppen naar de uiterlijke verschijningsvorm zo gericht is op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel dat daaruit kan worden afgeleid dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
01/099434-23
op 27 november 2022 te Oudheusden, gemeente Heusden opzettelijk en wederrechtelijk ruiten, die aan [slachtoffer 1] toebehoorden heeft vernield.
02/055313-23
op 23 februari 2023 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 2] voornoemd meerdere malen met kracht heeft geschopt en gestompt en geslagen tegen het hoofd en de ribben en de rug en de handen (ook terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.2
Strafbaarheid van verdachte
5.2.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voor wat betreft de toerekenbaarheid aansluiting te zoeken bij het adviesrapport van de psychiater en de feiten
in verminderde mateaan verdachte toe te rekenen.
5.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit ten aanzien van de toerekenbaarheid de lijn van de psycholoog te volgen en verdachte volledig
ontoerekeningsvatbaarte verklaren voor de feiten als gevolg waarvan hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapportages van [psycholoog] van 18 juli 2023 en [psychiater] van 20 oktober 2023.
De psycholoog heeft gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis voortkomend uit schizofrenie. Er is langdurig sprake van psychotische klachten, die redelijk verbleken onder invloed van anti-psychotische medicatie. Verder is sprake van een stoornis in cannabis- en alcoholgebruik. Beide matig van ernst. Zeer waarschijnlijk is er ook sprake van een autismespectrumstoornis, maar bij gebrek aan volledig onderzoek kan deze stoornis niet worden vastgesteld. Volgens de psycholoog waren deze stoornissen ook aanwezig ten tijde van het plegen van de feiten.
De psycholoog heeft geconcludeerd tot een volledige doorwerking van de pathologie op het handelen van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten en heeft derhalve geadviseerd om de feiten
nietaan verdachte toe te rekenen.
De psychiater heeft gerapporteerd dat verdachte leidt aan drie stoornissen van de geestvermogens, te weten een autismespectrumstoornis, een stoornis in het gebruik van cannabis, in ernstige mate, en een psychotische stoornis door cannabisgebruik, in remissie
in een gereguleerde omgeving. Volgens de psychiater waren deze stoornissen ook aanwezig ten tijde van het plegen van de feiten.
In tegenstelling tot de psycholoog, heeft de psychiater geadviseerd om de feiten slechts in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Excessief gebruik van cannabis kan leiden tot het ontstaan van psychotische symptomen. Verdachte verkeerde ten tijde van het plegen van de feiten opnieuw in een periode van middelengebruik. Verdachte was psychotisch en heeft zich in zijn gedragingen en gedragskeuzen laten leiden door de betrekkingswanen. In de optiek van de psychiater was verdachte wel in staat om in de aanloop naar de delicten de keuze te maken geen medicatie meer te gebruiken voor zijn psychotische verschijnselen, maar wel cannabis, terwijl hij uit het verleden weet dat hij daar psychotisch van wordt.
De psycholoog en de psychiater hebben ter zitting een toelichting gegeven op hun advies.
De psychiater heeft toegelicht dat hij zijn onderzoek niet gelijktijdig heeft uitgevoerd met het onderzoek door de psycholoog. Tussen het plegen van de feiten door verdachte en zijn onderzoek is langere tijd verstreken dan bij het onderzoek van de psycholoog. Toen de psychiater verdachte onderzocht was verdachte niet langer meer psychotisch. Anders dan de psycholoog, beschikte de psychiater ook over meer informatie, namelijk het GGZ-dossier. Hierdoor heeft de psychiater een breder onderzoek kunnen doen.
De psycholoog heeft toegelicht dat zij zich grotendeels kan aansluiten bij de conclusies
van de psychiater. In tegenstelling tot de psychiater, heeft de psycholoog verdachte al vlak na het plegen van de feiten gezien. Verdachte was toen nog wel psychotisch. De psycholoog heeft verdachte in een andere periode gezien en zij had - anders dan de psychiater - geen toegang tot het GGZ-dossier, omdat verdachte dat had geweigerd. De psycholoog kon dus enkel afgaan op het verhaal van verdachte. Dit zou volgens haar het verschil met de conclusies van de psychiater kunnen verklaren.
De rechtbank overweegt dat uit de voornoemde rapporten volgt dat de betrokken gedragsdeskundigen geen overeenstemming hebben bereikt over de precieze psychische stoornis waaraan verdachte leidt. Wel komen zij beiden tot de conclusie dat er sprake is van een stoornis. De rechtbank neemt deze conclusie over.
Er is verschil in opvatting over de toerekenbaarheid van de feiten aan verdachte. De rechtbank zal hierin een keuze moeten maken.
De rechtbank stelt vast dat de psychiater toegang had tot het dossier van de GGZ over verdachte en constateert dat de psychiater hierdoor een breder en completer beeld van verdachte heeft verkregen. Uit het GGZ dossier blijkt dat er in het verleden periodes waren met psychoses die kortdurend van aard waren. Hieruit ontstond het idee dat deze drugsgerelateerd waren. De psycholoog heeft deze informatie wel opgevraagd, maar niet verkregen. Zij kon daarom ook niet over deze relevante informatie beschikken. Hierdoor heeft de psychiater een vollediger beeld van verdachte kunnen krijgen; een beeld van het moment zelf, maar ook van de voorgeschiedenis van verdachte..
Alles afwegende sluit de rechtbank zich voor wat betreft de bij verdachte aanwezige stoornis en de toerekenbaarheid van de feiten aan bij het advies van de psychiater. De rechtbank zal daarom de feiten in verminderde mate aan verdachte toerekenen. Dit betekent ook dat verdachte strafbaar is, nu niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid volledig uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van
365 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast vordert de officier van justitie dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) wordt opgelegd met de voorwaarden zoals geadviseerd in het maatregelen- rapport, met dadelijke uitvoerbaarheid van die voorwaarden. Ten slotte vordert zij dat aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38z Sr wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit, zo begrijpt de rechtbank, om aan verdachte niet de door de gedrags- deskundigen geadviseerde tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen, maar te volstaan met het opleggen aan verdachte van een gevangenisstraf, waarbij de duur gelijk is aan dat van het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] . Verdachte heeft [slachtoffer 2] flink toegetakeld waardoor hij behoorlijk letsel heeft opgelopen aan onder meer zijn hoofd, rug en hand. [slachtoffer 2] moest aan zijn verwondingen worden behandeld in het ziekenhuis en meerdere verwondingen moesten worden gehecht. Door zo te handelen heeft verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] . Daarnaast heeft verdachte ook ruiten van de voordeur van zijn moeder vernield.
Strafblad/persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 15 januari 2024. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte vaker voor een geweldsfeit en vernielingen is veroordeeld.
TBS-maatregel
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de noodzaak bestaat tot het opleggen van tbs met voorwaarden, zoals geëist door de officier van justitie.
De juridische criteria voor het kunnen opleggen van een tbs-maatregel volgen uit artikel 37a Sr. Bij verdachte dient tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en/of een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens te hebben bestaan, de door verdachte begane feiten moeten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld of zijn opgenomen in artikel 37a, lid 1 Sr, en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen moet het opleggen van de maatregel eisen.
De rechtbank stelt op grond van artikel 37a, lid 2 Sr vast dat poging zware mishandeling een strafbaar feit is waarvoor een tbs-maatregel kan worden opgelegd.
Stoornis
Hierboven is reeds vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten ziekelijke stoornissen van de geestvermogens bestonden en ook nog steeds bestaan.
Herhalingsgevaar en algemene veiligheid van personen
De rechtbank moet voorts beoordelen of de algemene veiligheid van personen het opleggen van de tbs-maatregel vereist. Zowel de psychiater als de psycholoog schatten het recidiverisico in als hoog. De psychiater stelt hierover dat, indien verdachte terugvalt in het gebruik van middelen en er geen veranderingen optreden in zijn sociaal-maatschappelijke omgeving, de kans op recidive hoog is. De kans op hernieuwd middelengebruik wordt door de psychiater tevens ingeschat als hoog.
Gedragsdeskundigen over behandelkader
De psychiater acht het van belang dat verdachte abstinent blijft van middelen om het risico op recidive te kunnen inperken. Dit lijkt inmiddels in een gereguleerde omgeving gelukt te zijn. Voorkomen moet worden dat verdachte terugvalt in het gebruik van middelen, zoals
in het verleden meerdere malen het geval is geweest. Het is cruciaal dat er zicht komt op de onderliggende factoren die leiden tot middelengebruik. Daarom is het volgens de psychiater allereerst van belang dat verdachte wordt opgenomen in een klinische setting voor (onder meer) een uitgebreide en zorgvuldige procesdiagnostiek en dat er daarna een geïntegreerde ambulante vervolgbehandeling moet plaatsvinden bij een FACT-team. Ook zal hulp moeten worden geboden in het organiseren van de basisbehoeften in de vorm van een beschermde woonvorm.
Volgens de psycholoog is een langdurige integrale behandeling van de drie belangrijkste risicovolle componenten aangewezen om het recidiverisico te kunnen inperken. Er zou een behandeling moeten plaatsvinden voor de psychotische klachten van verdachte middels anti-psychotische medicatie en psycho-educatie en cognitieve gedragstherapie. Zijn verslaving moet worden aangepakt middels een specifiek daartoe geëigende therapie, waarbij aandacht is voor de functie van het gebruik en het verband met psychotische klachten. Tevens moet er binnen de behandeling aandacht zijn voor de maatschappelijke inbedding. Om een en ander vorm te geven adviseert de psycholoog ook een langdurige klinische opname, omdat het bereiken van een stabiliteit enige tijd gaat duren vanwege de beperkte motivatie van verdachte voor medicatiegebruik. Plaatsing in een FPA of FPK ligt voor de hand en de klinische fase zou moeten worden opgevolgd door verblijf in een (forensisch) beschermd wonen setting met ambulante begeleiding door een FACT-team.
Reclasseringsadvies
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 2 november 2023. Hieruit leidt de rechtbank af dat de reclassering het recidiverisico op gewelddadig gedrag, zonder behandeling en begeleiding, inschat als hoog. Verdachte kent op verschillende leef- gebieden problemen en er is al langere tijd sprake van psychiatrische problematiek, waarbij eerdere behandelpogingen niet hebben geleid tot het voorkomen van recidive. Als risico- factoren worden een mogelijke terugval in middelengebruik, gebrek aan huisvesting, gebrek aan structuur en ambivalentie ten aanzien van zowel middelengebruik als medicatiegebruik, gezien. De reclassering adviseert voorzichtig positief over een tbs met voorwaarden.
De voorzichtigheid komt voort uit het feit dat verdachte ambivalent staat tegenover toekomstige abstinentie van cannabisgebruik en op dit moment niet openstaat voor medicatiegebruik. Wel heeft verdachte zich volgens de reclassering bereid verklaard tot medewerking aan de geadviseerde voorwaarden. De reclassering adviseert de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden, omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is. Daarnaast adviseert zij aan verdachte op te leggen een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr, omdat er al langere tijd sprake is van ernstige problemen op diverse leefgebieden en gewelddelicten in ernst lijken toe te nemen.
Alternatieven?
Ten slotte ligt de vraag voor of er minder ingrijpende alternatieven voorhanden zijn om recidive te voorkomen. De gedragsdeskundigen hebben gemotiveerd uiteengezet waarom zij een tbs-maatregel met voorwaarden adviseren. Andere behandelkaders worden te kortdurend geacht. Ingeschat wordt dat wanneer verdachte in een stevig en dwingend kader, zoals de tbs, terechtkomt en hij goed is ingebed in de behandeling, de kans afneemt dat hij zich aan de voorwaarden zal onttrekken. Behandeling in de reguliere GGZ heeft niet tot voldoende resultaat geleid en heeft niet kunnen voorkomen dat verdachte in toenemende mate agressief (delict)gedrag heeft laten zien. Behandeling in een stevig en gedwongen kader is nodig vanwege het gebrek aan probleeminzicht, omdat verdachte het gebruik van anti-psychotische medicatie en abstinentie van middelen niet echt van belang vindt, terwijl dat door de gedragsdeskundigen juist als cruciaal onderdeel wordt gezien om het recidiverisico in te perken. De rechtbank acht gelet op het voorgaande het opleggen van de maatregel tbs met voorwaarden noodzakelijk en proportioneel.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, nu aan de wettelijke criteria daarvoor is voldaan en er geen alternatieven zijn, een tbs-maatregel moet worden opgelegd.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen vanwege zijn psychische gesteldheid, zal de rechtbank bevelen dat de gestelde voorwaarden op grond van artikel 38 lid 7 Sr dadelijk uitvoerbaar zijn.
Straf?
Gelet op de ernst van de feiten, is de rechtbank van oordeel dat naast de tbs-maatregel ook een gevangenisstraf moet worden opgelegd. Verdachte kan gelet op de slechts verminderde mate van toerekening deels verantwoordelijk worden gehouden voor zijn strafbaar handelen. In strafverzwarende zin zal rekening worden gehouden met het feit dat meermalen sprake is van recidive. In strafverlagende zin zal rekening worden gehouden met de verminderde toerekenbaarheid. Ook wordt rekening gehouden met het feit dat aan verdachte de tbs-maatregel wordt opgelegd. Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr?De rechtbank is van oordeel dat het voorkomen van recidive in deze zaak van groot belang is. Hieraan kan oplegging van een maatregel tot vrijheidsbeperking en gedragsbeïnvloeding als bedoeld in artikel 38z Sr bijdragen. Deze maatregel houdt in dat de verdachte zich na de tbs-maatregel aan vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende maatregelen dient te houden en zich moet conformeren aan langdurig toezicht van de reclassering, zodat het risico op herhaling wordt geminimaliseerd.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan. De tbs-maatregel wordt gelast en de oplegging van de maatregel is in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen. Ook na afloop van de tbs-maatregel kan de noodzaak voor die maatregel nog bestaan, zeker nu de gedragsdeskundigen stellen dat een langdurige behandeling noodzakelijk is.
De rechtbank zal de maatregel daarom opleggen.

7.De benadeelde partij

02/055313-23
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een totale schadevergoeding van € 4.299,51, bestaande uit € 799,51 aan materiële schade en € 3.500,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De gevorderde vergoeding van de kosten van het eigen risico van de zorgverzekering van
€ 345,66 acht de rechtbank toewijsbaar, nu deze schadepost voldoende is onderbouwd en
er sprake is van een causaal verband tussen deze schade en het bewezenverklaarde feit.
De benadeelde partij vordert voorts vergoeding van zijn broek, trui, jas en mobiele telefoon. De gevorderde bedragen baseert de benadeelde partij op de nieuwwaarde van vergelijkbare goederen. De benadeelde partij stelt weliswaar dat alle goederen nog geen jaar oud waren, maar dat is op geen enkele wijze met stukken onderbouwd, terwijl dat wel had gekund met de bankafschriften, waaruit de betalingen van die goederen blijken. Nu verdachte alleen aansprakelijk kan worden gehouden voor de dagwaarde van die goederen in plaats van de oorspronkelijke waarde, zal de rechtbank ten aanzien van die goederen gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de goederen een jaar oud waren. De rechtbank zal derhalve een bedrag van € 225,00 toewijzen. Dit bedrag bestaat uit een naar billijkheid gemaakte schatting van die kosten (€ 50,= voor de broek), € 45,= voor de trui, € 80,= voor de jas en € 50,= voor de telefoon). Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er voldoende causaal verband tussen deze schade en het bewezenverklaarde feit.
In totaal wordt daarom een bedrag van € 570,66 aan materiële schade toegewezen.
Immateriële schade
Immateriële schade is een vergoeding voor het leed dat ontstaat door lichamelijk letsel en/of psychisch letsel, veroorzaakt door een ander. Vast staat dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen door het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Reeds om die reden heeft de benadeelde partij recht op vergoeding van immateriële schade. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending door verdachte met zich brengt dat de nadelige psychische gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat ook sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 2.000,= billijk.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Wettelijke rente
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 23 februari 2023, de datum waarop de schade is ontstaan.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38, 38a, 38z, 45, 58, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
02/055313-23
-
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
01/099434-23
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
02/055313-23
subsidiair:poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak
in voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte en stelt daarbij als
voorwaardendat:
* verdachte geen strafbare feiten pleegt;
* verdachte meewerkt aan het reclasseringstoezicht, hetgeen inhoudt dat:
* verdachte zich meldt op afspraken bij de reclassering, zo vaak als de reclassering dat nodig acht;
* verdachte een of meer vingerafdrukken laat nemen en een geldig legitimatiebewijs laat zien om zijn identiteit vast te stellen;
* verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om hem te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
* verdachte de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is, hetgeen nodig is voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
* verdachte meewerkt aan huisbezoeken;
* verdachte de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
* verdachte zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van de reclassering;
* verdachte meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
* verdachte meewerkt aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
* verdachte niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaat zonder toestemming van de reclassering;
* verdachte zich laat opnemen in een nog nader te bepalen zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* verdachte zich laat behandelen door een nog nader te bepalen zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische opname en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
* verdachte in een nog nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang verblijft, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische opname en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* verdachte geen alcohol en drugs gebruikt en meewerkt aan controle hierop. De controle gebeurt met urineonderzoek en/of ademonderzoek (blaastest) en de reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van een structurele dagbesteding, uiteindelijk bij voorkeur in de vorm van scholing of betaald werk, met een vaste structuur;
* verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalings- regelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- draagt de reclassering op om verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden;
- beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris;
- legt aan verdachte op
de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
02/055313-23
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van € 2.570,66, bestaande uit € 570,66 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 23 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk
en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 2.570,66, bestaande uit € 570,66 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 23 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 35 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en
mr. M.M. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 februari 2024.
Mr. Veldhuizen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.