ECLI:NL:RBZWB:2024:9463

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
24-022635 en 24-022634
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding wegens invordering rijbewijs op grond van Wegenverkeerswet en Wetboek van Strafvordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot schadevergoeding van een gewezen verdachte, die zijn rijbewijs had moeten inleveren. De verzoeker, geboren in 1974 en vertegenwoordigd door mr. M. van Eck, had zijn rijbewijs op 14 maart 2024 ingevolge artikel 164 lid 9 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) ingevorderd. Het rijbewijs werd op 19 maart 2024 aan hem geretourneerd, maar hij ontving het pas op 20 maart 2024. Verzoeker claimde een schadevergoeding van € 105,00 voor de zeven dagen dat hij zijn rijbewijs niet kon gebruiken, alsook een forfaitaire vergoeding van € 340,00 voor de kosten van het indienen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een relatief gering verschil was tussen het standpunt van verzoeker en de reactie van het Openbaar Ministerie, en heeft besloten om het verzoek in raadkamer te behandelen zonder dat verzoeker en zijn advocaat aanwezig hoefden te zijn. Tijdens de behandeling was de officier van justitie, mr. M.E.W.G. Stals, aanwezig. De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoeker recht heeft op een schadevergoeding van € 105,00 voor de invordering van zijn rijbewijs en € 340,00 voor de kosten van het verzoekschrift, wat resulteert in een totaalbedrag van € 445,00. Dit bedrag zal worden overgemaakt op een rekening ten name van Stichting Beheer Derdengelden LOEV Advocaten. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 96-089553-24
raadkamernummer: 24-022635 en 24-022634
datum : 20 december 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 164, negende lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW1994) en artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1974 te [land] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. M. van Eck, advocaat te Rotterdam
(Maaskade 40, 3071 NB Rotterdam),
hierna te noemen: verzoeker.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • het op 30 augustus 2024 bij de griffie ingediende verzoek dat strekt tot toekenning van een vergoeding
  • het op 17 september 2024 ingediende
  • € 105,00, voor schade wegens de invordering van het rijbewijs (art. 164 lid 9 WVW94)
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie;
  • de overige stukken in het raadkamerdossier.
Namens verzoeker is naar aanleiding van de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie aanvullend verzocht om vergoeding van bovengenoemde schade. Het rijbewijs van verzoeker is per brief van 19 maart 2024 aan verzoeker geretourneerd, welke brief pas de dag daarna werd bezorgd. Verzoeker heeft daarmee niet zes, maar zeven dagen niet de beschikking over zijn rijbewijs kunnen hebben en vraagt dan ook een schadevergoeding van 7 x € 15,00, zijnde een bedrag van € 105,00.
De rechtbank heeft voorafgaand aan de behandeling van het verzoek in raadkamer vastgesteld dat er een relatief gering verschil bestaat tussen het standpunt van verzoeker in het aanvullend verzoekschrift en de reactie van het Openbaar Ministerie. Hierover is contact opgenomen met de advocaat en de officier van justitie. Verzoeker en officier van justitie hebben beiden gepersisteerd bij hun standpunt en hebben ingestemd met een pro-formabehandeling van het verzoekschrift, waarbij verzoeker en de advocaat niet in raadkamer hoeven te verschijnen.
Op 10 december 2024 heeft het onderzoek door de openbare raadkamer plaatsgevonden. Hierbij was de officier van justitie mr. M.E.W.G. Stals aanwezig. Verzoeker en de advocaat zijn hierbij niet verschenen.

2.De beoordeling

De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen omdat de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank zou worden vervolgd.
Op grond van artikel 164 lid 9 WVW wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend voor de schade die hij ten gevolge van de invordering van het rijbewijs heeft geleden. De LOVS-uitgangspunten gaan sinds 7 juni 2024 uit van een forfaitaire vergoeding van € 15,00 per dag bij een ingevorderd rijbewijs.
Het rijbewijs van verzoeker is op 14 maart 2024 ingevolge artikel 164 lid 9 WVW ingevorderd. Bij kennisgeving van 19 maart 2024 is beslist tot teruggave van het rijbewijs aan verzoeker. Verzoeker heeft zijn rijbewijs echter pas fysiek op 20 maart 2024 ontvangen. De rechtbank ziet daarin aanleiding en acht het redelijk om aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de zeven dagen dat hij zijn rijbewijs heeft moeten missen en zal naar billijkheid een bedrag toekennen van (7 x € 15,00)
€ 105,00.
Voor de kosten verbonden aan de indiening van het verzoekschrift wordt het forfaitaire bedrag van
€ 340,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 164 lid 9 WVW94 en artikel 530 Sv en toe tot een bedrag van
€ 445,00, bestaande uit:
- € 105,00, voor schade wegens de invordering van het rijbewijs;
- € 340,00, de kosten verbonden aan de indiening van het verzoekschrift in raadkamer;
bepaalt dat een bedrag van
€ 445,00zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden LOEV Advocaten, onder vermelding van “ [naam] ”.
Deze beslissing is genomen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 20 december 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.