ECLI:NL:RBZWB:2024:9456

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
RK 23-027712, 23-027711
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschrift schadevergoeding en schadeloosstelling voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 mei 2024 uitspraak gedaan op verzoekschriften van een verzoeker die schadevergoeding en schadeloosstelling vroeg in verband met zijn voorlopige hechtenis. De verzoekschriften waren ingediend op 8 november 2023, en betroffen verzoeken op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, geboren in 1969, had in totaal 32 dagen in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 3 dagen op het politiebureau en 29 dagen in het Huis van Bewaring. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van het verzoek verschoonbaar was, omdat het Openbaar Ministerie verzuimd had om een afschrift van de sepotbeslissing aan de advocaat van verzoeker te sturen. Hierdoor werd verzoeker ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.

De rechtbank overwoog dat op basis van artikel 533 Sv een vergoeding kan worden toegekend voor de schade die de verzoeker heeft geleden door de ondergane voorlopige hechtenis. Tevens werd op basis van artikel 530 Sv een vergoeding toegekend voor de gemaakte reis- en verblijfskosten. De rechtbank besloot dat de dagen die verzoeker in voorlopige hechtenis had doorgebracht, in mindering zouden worden gebracht op een eerder opgelegde gevangenisstraf van één maand. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 200,00 voor de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, en een bedrag van € 680,00 voor de kosten van de indiening en behandeling van de verzoekschriften. De totale vergoeding kwam daarmee op € 880,00, welke zou worden overgemaakt op een rekening ten name van Stichting Beheer Derdengelden Molkenboer & Van der Kolk. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier J.H. Cornelissen en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/135502-19
rk-nummers: 23-027712, 23-027711
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 8 november 2023, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. B.J.P. van Gils op het adres: Postbus 760 5000 AT Tilburg
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift dat strekt tot verrekening
  • het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
- € 260,00 € 260,00 voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 11 maart 2022;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 3 juni 2019 in verzekering is gesteld en op 4 juli 2019 in vrijheid is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie.
Op 7 mei 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, verzoeker en mr. B.J.P. van Gils als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Namens verzoeker is aangevoerd dat de kennisgeving van sepot niet door verzoeker is ontvangen en dat er geen afschrift van de kennisgeving sepot naar de advocaat van verzoeker verzonden. Verzoeker heeft dus redelijkerwijs niet eerder kennis kunnen nemen van de sepotbeslissing dan 2 november 2023, het moment waarop de advocaat de sepotbeslissing op de justitiële documentatie van verzoeker zag staan. Verzoeker dient dus ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek. Ten aanzien van het inhoudelijke verzoek verwijst de advocaat naar de toepassing van artikel 534, vierde lid, Sv die de mogelijkheid biedt om de dagen die verzoeker in verzekeringsstelling en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering te brengen bij de tenuitvoerlegging van een uit anderen hoofde opgelegde onherroepelijke vrijheidsstraf.
De officier van justitie persisteert bij de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie waaruit volgt dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu de wettelijke termijn voor het indienen van het verzoek met een periode van 20 maanden is overschreden. Hierbij is van belang dat de sepot beslissing op een juiste wijze naar verzoeker is verzonden, verzoeker stond destijds op het desbetreffende adres ingeschreven. Ten aanzien van het inhoudelijke verzoek stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de verrekening van de door verzoeker doorgebrachte dagen inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis met de tenuitvoerlegging van een uit anderen hoofde opgelegde onherroepelijke vrijheidsstraf kan worden toegewezen.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt vast dat het derde lid van artikel 533 Sv voorschrijft dat een verzoek slechts kan worden ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak. Uit het raadkamerdossier volgt dat er op 11 maart 2022 een kennisgeving van sepot naar verzoeker is verzonden. Het verzoekschrift is op 8 november 2023 door de advocaat van verzoeker ingediend. De rechtbank stelt vast dat hoewel het raadkamerdossier een stelbrief van de advocaat van verzoeker bevat, een afschrift van de kennisgeving van sepot aan de advocaat van verzoeker in het raadkamerdossier ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het verzoek verschoonbaar omdat het Openbaar Ministerie heeft verzuimd om een afschrift van de sepotbeslissing aan de advocaat van verzoeker te sturen. De rechtbank verklaart verzoeker dan ook ontvankelijk in zijn verzoek.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt
geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane
verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Ingevolge artikel 534, vierde lid, Sv volgt dat in plaats van het toekennen van een schadevergoeding de rechter kan beschikken dat de dagen die de gewezen verdachte op grond van een bevel tot inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis in detentie heeft doorgebracht – geheel of gedeeltelijk – in mindering worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van een uit anderen hoofde opgelegde onherroepelijke vrijheidsstraf.
Verzoeker heeft
32 dagen in verzekering en voorlopige hechtenisdoorgebracht, waarvan 3 op het politiebureau en 29 dagen in het Huis van Bewaring.
De rechtbank stelt vast dat verzoeker in de zaak met parketnummer 20/002793-20 onherroepelijk veroordeeld is tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand. Op basis van artikel 534 Sv zal de rechtbank een deel van de dagen die verzoeker in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht verrekenen. De rechtbank stelt vast dat één maand gelijk wordt gesteld aan 30 dagen. Om die reden zal de rechtbank
30 dagen verrekenen met de onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opgelegd onder parketnummer 20/002793-20. Hierdoor resteren nog 2 dagen die eventueel voor een vergoeding in aanmerking komen.
De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Ook indien de inverzekeringstelling is aangevangen en geëindigd op één en dezelfde dag en beperkt is gebleven tot enkele uren wordt naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
De gevraagde vergoeding is conform de LOVS-uitgangspunten. De rechtbank ziet geen reden daarvan af te wijken. De rechtbank zal naar billijkheid een vergoeding van € 100,00 per dag toekennen. Zij wijst het verzoek dan ook toe tot
€ 200,00.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek dat strekt tot het in mindering brengen van de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis ex artikel 534 lid 4 Sv toe en beveelt dat:
-
één maand in mindering wordt gebracht op de onherroepelijk geworden gevangenisstraf in de zaak met ressortsparketnummer 20/002793-20;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 534 Sv toe tot een bedrag van
€ 200,00bestaande uit:
- schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 680,00:- voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
wijst de verzoeken voor het overige af;
bepaalt dat een bedrag van
€ 880,00zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Molkenboer & Van der Kolk, onder vermelding van “23-027712, 23-027711”.
Deze beslissing is op 21 mei 2024 gegeven door mr. R.J.H. Goossens, rechter, in tegenwoordigheid van J.H. Cornelissen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2024.
De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).