ECLI:NL:RBZWB:2024:9448

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
24-020346 en 24-020345
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om hogere vergoeding ex artikel 533 en 530 Sv na detentie

Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding op grond van de artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. W. van Nunen, had een verzoek ingediend voor een hogere vergoeding van de schade die hij had geleden door zijn detentie. De verzoeker was geboren in 1977 en had een advocaat ingeschakeld om zijn verzoek te ondersteunen. Tijdens de behandeling op 10 december 2024 was de verzoeker niet aanwezig, maar zijn advocaat heeft het verzoek toegelicht. De verzoeker stelde dat hij recht had op een hogere vergoeding vanwege de media-aandacht en de impact daarvan op zijn leven, alsook voor gederfde inkomsten door zijn detentie.

De officier van justitie, mr. M.E.W.G. Stals, heeft zich verzet tegen de verzoeken van de verzoeker en stelde dat de standaardvergoeding van € 5.080,00 voor de dagen in detentie toereikend was. De rechtbank heeft de verzoeken beoordeeld en vastgesteld dat de verzoeker 49 dagen in verzekering en voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een hogere vergoeding rechtvaardigden. De verzoeker had onvoldoende bewijs geleverd voor zijn claims over gederfde inkomsten en de media-aandacht werd niet als verzwarende factor erkend.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot vergoeding van € 5.080,00 voor de schade door inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis toegewezen, evenals een forfaitaire vergoeding van € 340,00 voor de kosten van het verzoekschrift. De overige verzoeken zijn afgewezen. De beslissing is genomen door rechter mr. J.C.A.M. Los, in aanwezigheid van griffier mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-339365-23
raadkamernummer : 24-020346 en 24-020345
datum : 20 december 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. W. van Nunen, advocaat te Breda (Stationslaan 1a2, 4815 GW Breda),
hierna te noemen: de verzoeker.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het op 14 augustus 2024 bij de griffie ingediende verzoek dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 7.665,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
  • € 9.800,00, voor vergoeding van vermogensschade;
 het op 14 augustus 2024 bij de griffie ingediende verzoek dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 340,00 € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 28 mei 2024;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie;
  • de overige stukken in het raadkamerdossier.
Het verzoek is behandeld op 10 december 2024. Hierbij zijn de officier van justitie
mr. M.E.W.G. Stals en mr. J. Sneep als gemachtigd advocaat van verzoeker, gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
De advocaat van verzoeker heeft aangevoerd dat verzoeker zich refereert ten aanzien van het gehanteerde standaardbedrag voor vergoeding van het aantal dagen dat verzoeker in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Verzoeker stelt wel aanspraak te maken op een verhoging van deze schade met factor 1,5. Vanwege de aard van de verdenking en de media-aandacht die naar verzoeker is uitgegaan, is de vrijheidsbeneming voor verzoeker naar verhouding zwaarder geweest dan voor een gemiddelde verdachte. De media-aandacht heeft tot op heden impact op het leven van verzoeker. Daarnaast wordt verzocht om vergoeding van gederfde inkomsten als gevolg van de detentie. Verzoeker is als gevolg van een auto-ongeluk tijdelijk arbeidsongeschikt geraakt, maar is nadien weer aan het werk gegaan. De advocaat kan niet bevestigen of verzoeker ten tijde van zijn detentie nog arbeidsongeschikt was. De stukken ter onderbouwing van het verzoek zijn slecht leesbaar. De advocaat heeft echter geen beter leesbare stukken van verzoeker ontvangen.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke conclusie van het Openbaar Miniserie en zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 5.080,00 kan worden toegewezen voor de dagen die verzoeker in detentie heeft doorgebracht. De verzochte verhoging van de standaardvergoeding dient te worden afgewezen nu het causale verband tussen de negatieve media-aandacht en de vrijheidsbeneming ontbreekt. Ook de verzochte vergoeding wegens gederfde inkomsten als gevolg van de detentie dient te worden afgewezen nu dit verzoek onvoldoende is onderbouwd.

2.De beoordeling

De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen omdat de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank zou worden vervolgd.
Op grond van artikel 533 Sv kan aan een gewezen verdachte een vergoeding van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden worden toegekend. Voorwaarde hierbij is dat de zaak van de gewezen verdachte is geseponeerd of dat die verdachte niet is veroordeeld.
Op grond van artikel 530 Sv kan een vergoeding worden toegekend voor de schade die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden. Tot slot kan ook een vergoeding voor de kosten van een raadsman worden toegekend, tenzij de raadsman was toegevoegd.
Artikel 534 lid 1 Sv bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding steeds plaatsheeft, als en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij deze beoordeling worden alle omstandigheden in aanmerking genomen.
De strafzaak tegen verzoeker is geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de dagen die hij onterecht in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling als een volledige dag vergoed.
Volgens de berekening van de rechtbank heeft verzoeker
49 dagen in verzekering en voorlopige hechtenisdoorgebracht, waarvan 6 dagen in verzekering op het politiebureau en 43 dagen in het Huis van Bewaring. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen. Een dag die begint op basis van een vergoedingsmaatstaf van € 130,00, maar die overgaat in een dag met een vergoedingsmaatstaf van € 100,00 wordt aangemerkt als één dag tegen een vergoedingsmaatstaf van € 100,00.
De rechtbank ziet in de door verzoeker geschetste omstandigheden geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke standaardtarieven. Uit de voorhanden zijnde stukken en uit het zeer summier onderbouwde verzoek blijkt niet dat er sprake is geweest van bijzondere verzwarende omstandigheden waaronder de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis is ondergaan. De aard van de verdenking waarvoor iemand in verzekering en voorlopige hechtenis wordt gesteld is niet zo’n omstandigheid. De advocaat heeft in raadkamer ook geen aanvullende argumenten ter onderbouwing aangevoerd. Evenmin voldoet de enkele stelling dat de media-aandacht die naar verzoeker is uitgegaan tot op heden impact op het leven van verzoeker heeft. Er kan niet worden geoordeeld dat verzoeker meer dan gebruikelijk is getroffen door de inverzekeringstelling en de voorlopige hechtenis. Er is dan ook geen grond voor het toekennen van een hogere vergoeding. De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 5.080,00.
Verzoeker heeft een bedrag ter hoogte van € 9.800,00 verzocht voor inkomstenderving. Ter onderbouwing van het verzoek heeft verzoeker slechts twee zeer slecht leesbare A4’tjes verstrekt. De advocaat heeft in raadkamer gezegd dat hij geen beter leesbare exemplaren kan overleggen. Voorts kan de rechtbank op grond van het dossier niet beoordelen of verzoeker kort voor zijn vrijheidsbeneming (eind 2023) betaalde werkzaamheden verrichtte, laat staan voor gemiddeld veertig uur per week, nu hij tijdens zijn verhoor bij de politie op 22 december 2023 het volgende heeft verklaard:
V: Heeft u inkomsten? Zo ja, welke inkomsten heeft u?A: Ik ben zelfstandige. In augustus heb ik een auto-ongeluk gehad. Sindsdien ben ik thuis. Ik loop bij de neuroloog. De tegenpartij heeft mij 18.000 eenmalig uitbetaald als voorschot.V: Kunt u daar van rond komen?A: MakkelijkV: Wat voor werk doet u normaal gesproken?A: Ik ben stratenmaker.
In raadkamer heeft de advocaat geen nadere toelichting of aanvullende argumenten hierop kunnen geven en is het bij een summiere onderbouwing gebleven. De rechtbank acht het verzoek daarmee onvoldoende onderbouwd en zal de verzochte vergoeding dan ook afwijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 340,00toegekend. De rechtbank merkt daarbij op dat het Openbaar Ministerie op voorhand al had ingestemd met de standaardvergoeding voor de immateriële schade die verzoeker heeft geleden als gevolg van de door hem ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis en het voor de advocaat voorzienbaar was dat de verzochte hogere vergoeding van immateriële schade in de gegeven omstandigheden geen kans van slagen had. De bijlagen ter onderbouwing van het verzoek waren op voorhand al onleesbaar en de advocaat heeft daar in raadkamer ook geen inhoudelijke reactie op gegeven. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet billijk is een extra forfaitaire vergoeding voor de behandeling in raadkamer toe te kennen.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 5.080,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 340,00, bestaande uit de kosten verbonden aan de indiening van het verzoekschrift in raadkamer;
wijst de verzoeken voor het overige af;
bepaalt dat een bedrag van
€ 5.420,00zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Sneep Advocaten, onder vermelding van “ [naam] ”.
Deze beslissing is genomen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 20 december 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.