ECLI:NL:RBZWB:2024:9444

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
24-022890
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van verletkosten en forfaitaire vergoeding in strafzaak

Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van kosten op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. G.J. Woodrow, had een verzoek ingediend voor een schadevergoeding ten laste van de Staat, waarbij hij een bedrag van € 1.208,85 voor kosten van rechtsbijstand en € 352,00 voor gederfde inkomsten had verzocht. Tijdens de zitting op 10 december 2024 was de verzoeker niet verschenen, maar zijn advocaat heeft het verzoek toegelicht. De officier van justitie, mr. M.E.W.G. Stals, heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor rechtsbijstand toewijsbaar zijn, maar dat de vergoeding voor gederfde inkomsten afgewezen moet worden wegens onvoldoende onderbouwing.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de kosten van rechtsbijstand voldoende onderbouwd zijn en heeft dit bedrag toegewezen. Echter, de rechtbank heeft de vergoeding voor gederfde inkomsten afgewezen, omdat de verzoeker niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij door het verhoor op 16:30 uur niet had kunnen werken. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de advocaat geen aanvullende argumenten heeft gepresenteerd om de gederfde inkomsten te onderbouwen. Daarnaast is een forfaitaire vergoeding van € 340,00 toegekend voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer, maar de rechtbank heeft geen extra vergoeding toegekend, omdat het Openbaar Ministerie al had ingestemd met de kosten voor rechtsbijstand en de advocaat had moeten weten dat de gederfde inkomsten zonder nadere onderbouwing geen kans van slagen hadden.

De totale toegewezen vergoeding bedraagt € 1.548,85, bestaande uit € 1.208,85 voor kosten van rechtsbijstand en € 340,00 voor de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft bepaald dat dit bedrag zal worden overgemaakt op naam van Stichting Beheer Derdengelden Woodrow Van de Kerkhof. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-198795-24
raadkamernummer : 24-022890
datum : 20 december 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg (Tivolistraat 30, 5017 HR Tilburg),
hierna te noemen: verzoeker.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het op 13 september 2024 bij de griffie ingediende verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 1.208,85, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 352,00, voor vergoeding van gederfde inkomsten;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 19 juni 2024;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie;
  • de overige stukken in het raadkamerdossier.
Op 10 december 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. M.E.W.G. Stals en mr. P. Susijn als gemachtigd waarnemend advocaat van verzoeker, gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
De advocaat van verzoeker heeft verzocht naar redelijkheid aan te nemen dat verzoeker een eigen bedrijf heeft en dat er sprake is geweest van inkomstenderving als gevolg van zijn verhoor bij de politie in december 2022. De advocaat heeft aangegeven dat behalve een uittreksel van de Kamer van koophandel van 2013 hij verder geen stukken ter onderbouwing kan overleggen en heeft verzocht om naar redelijkheid een bedrag aan verzoeker toe te kennen.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en zich op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand toewijsbaar zijn. De verzochte vergoeding wegens gederfde inkomsten dient te worden afgewezen nu de vermogensschade onvoldoende is onderbouwd. Bovendien is verzoeker in december 2022 om 16:30 uur gehoord, waardoor niet zonder meer kan worden aangenomen dat hij die dag geen acht uur heeft kunnen werken.

2.De beoordeling

De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen omdat de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank zou worden vervolgd.
Op grond van artikel 530 Sv wordt aan een gewezen verdachte een vergoeding toegekend voor de schade die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden. Tot slot kan ook een vergoeding voor de kosten van een raadsman worden toegekend, tenzij de raadsman was toegevoegd.
Artikel 534 lid 1 Sv bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding steeds plaatsheeft, als en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij deze beoordeling worden alle omstandigheden in aanmerking genomen.
Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter hoogte van
€ 1.208,85is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank billijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Verzoeker heeft een bedrag van € 352,00 verzocht aan gederfde inkomsten als gevolg van verleturen. De advocaat heeft ter onderbouwing van deze kosten in raadkamer slechts een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 2013 overgelegd. Aan de hand hiervan kan de rechtbank niet beoordelen of verzoeker ten tijde van zijn verhoor in december 2022 een eigen bedrijf had. Bovendien blijkt uit de toelichting van de officier van justitie in raadkamer dat het verhoor van verzoeker om 16:30 uur plaatsvond, zodat - zonder nadere onderbouwing - er niet zonder meer vanuit gegaan kan worden dat verzoeker die gehele dag niet heeft kunnen werken. Voorts gaat verzoeker uit van een bruto uurtarief van € 44,00. Dit is echter niet de door hem geleden schade per (niet-gewerkt) uur. De door hem gemaakte kosten moeten daar nog vanaf worden getrokken. In raadkamer heeft de advocaat geen nadere toelichting of aanvullende argumenten hierop kunnen geven en is het bij een summiere onderbouwing gebleven. De rechtbank acht het verzoek daarmee onvoldoende onderbouwd en zal de verzochte vergoeding dan ook afwijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 340,00toegekend. De rechtbank merkt daarbij op dat het Openbaar Ministerie op voorhand al had ingestemd met de verzochte vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand en het voor de advocaat voorzienbaar was dat de verzochte vergoeding van gederfde inkomsten zonder nadere onderbouwing in de gegeven omstandigheden geen kans van slagen had. In de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie is daar ook al op gewezen en de advocaat heeft in raadkamer de verletkosten ook niet nader kunnen onderbouwen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet billijk is een extra forfaitaire vergoeding voor de behandeling in raadkamer toe te kennen.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 1.548,85, bestaande uit:
- € 1.208,85 aan kosten van rechtsbijstand;
- € 340,00 aan kosten verbonden aan de indiening van het verzoekschrift in raadkamer;
wijst het verzoek voor het overige af;
bepaalt dat een bedrag van
€ 1.548,85zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Woodrow Van de Kerkhof, onder vermelding van “ [dossiernummer] ”.
Deze beslissing is genomen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 20 december 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.