Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 1.208,85, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
- € 352,00, voor vergoeding van gederfde inkomsten;
- € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
- de kennisgeving sepot van 19 juni 2024;
- de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie;
- de overige stukken in het raadkamerdossier.
2.De beoordeling
€ 1.208,85is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank billijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
€ 340,00toegekend. De rechtbank merkt daarbij op dat het Openbaar Ministerie op voorhand al had ingestemd met de verzochte vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand en het voor de advocaat voorzienbaar was dat de verzochte vergoeding van gederfde inkomsten zonder nadere onderbouwing in de gegeven omstandigheden geen kans van slagen had. In de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie is daar ook al op gewezen en de advocaat heeft in raadkamer de verletkosten ook niet nader kunnen onderbouwen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet billijk is een extra forfaitaire vergoeding voor de behandeling in raadkamer toe te kennen.
3.De beslissing
€ 1.548,85zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Woodrow Van de Kerkhof, onder vermelding van “ [dossiernummer] ”.