ECLI:NL:RBZWB:2024:9443

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
24-014481
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vergoeding van kosten rechtsbijstand na beleidssepot

Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand, ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. van Rijsbergen. Het verzoek was gebaseerd op artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en volgde op een beleidssepot door het Openbaar Ministerie op 31 mei 2024, waarbij werd vastgesteld dat er medeschuld van de benadeelde was. Verzoeker was niet verschenen bij de behandeling van het verzoek, maar zijn advocaat voerde aan dat de zaak niet onmiskenbaar tot een veroordeling had geleid, omdat verzoeker zich had verdedigd tegen een aanval van de aangever. De officier van justitie, mr. M.E.W.G. Stals, betwistte dit en stelde dat er geen gronden van billijkheid waren voor het toekennen van de verzochte vergoeding.

De rechtbank oordeelde dat de zaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en dat de rechtbank bevoegd was om het verzoek te behandelen. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de toekenning van een schadevergoeding op basis van billijkheid plaatsvindt, waarbij alle omstandigheden in aanmerking worden genomen. De rechtbank concludeerde dat verzoeker de kosten aan zichzelf te wijten had, gezien zijn betrokkenheid bij de vechtpartij op 28 januari 2024 in Tilburg, waar hij als eerste had geslagen en later de confrontatie opnieuw had opgezocht. Daarom werd het verzoek tot vergoeding van de kosten van de raadsman afgewezen, evenals het verzoek tot een forfaitaire vergoeding voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift.

De beslissing werd genomen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 20 december 2024. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-179291-24
raadkamernummer : 24-014481
datum : 20 december 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. J.J.J. van Rijsbergen advocaat te Breda,
(Postbus 4650, 4803 ER Breda),
hierna te noemen: verzoeker.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het op 8 juni 2024 bij de griffie ingediende verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 2.761,33, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 31 mei 2024;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie;
  • de overige stukken in het raadkamerdossier.
Op 10 december 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. M.E.W.G. Stals en mr. J.J.J. van Rijsbergen als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
De advocaat van verzoeker heeft aangevoerd dat de zaak - indien deze aan de rechter was voorgelegd - niet onmiskenbaar tot een veroordeling had geleid. Volgens verzoeker was er sprake van zelfverdediging. Aangever heeft verzoeker eerst geslagen en verzoeker heeft zich daarop verdedigd. Op basis van het dossier kan niet de conclusie worden getrokken dat een beroep op noodweer(excess) zou worden verworpen. Volgens de advocaat dient dit dan ook te leiden tot toewijzing van de verzochte vergoeding.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie en zich op het standpunt gesteld dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van de verzochte vergoeding. Wellicht kan worden vastgesteld dat verzoeker de eerste klap heeft gekregen, maar de feiten en omstandigheden die zich nadien hebben voorgedaan zouden volgens de officier van justitie niet onmiskenbaar hebben geleid tot een geslaagd beroep op noodweer(excess). Verzoeker heeft het aan zichzelf te wijten dat hij de kosten voor de aan hem verleende rechtsbijstand heeft moeten maken.

2.De beoordeling

De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen omdat de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank zou worden vervolgd.
Op grond van artikel 530 Sv kan een vergoeding voor de kosten van een raadsman worden toegekend, tenzij de raadsman was toegevoegd.
Artikel 534 lid 1 Sv bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding steeds plaatsheeft, als en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij deze beoordeling worden alle omstandigheden in aanmerking genomen.
Het Openbaar Ministerie is op 31 mei 2024 overgegaan tot een beleidssepot vanwege medeschuld benadeelde. De redenering van de advocaat dat de zaak niet onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid is een onjuist criterium en kan geen rol spelen bij de beoordeling om een vergoeding niet of slechts deels toe te kennen. Zulke motiveringen komen namelijk neer op een inhoudelijk en integraal oordeel over de strafzaak, waar de verzoekschriftprocedure niet voor is bedoeld. Beoordeeld dient te worden of er gelet op het sepot gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen. Gronden van billijkheid kunnen ontbreken als verzoeker de verdenking en daarmee de kosten aan zichzelf te wijten had. Het komt bij het billijkheidsoordeel dan ook vooral aan op een waardering van de omstandigheden van het specifieke geval.
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat er op 28 januari 2024 vroeg in de ochtend in Tilburg een vechtpartij heeft plaatsgevonden, waarbij verzoeker betrokken is geweest. Verzoeker zou daarbij als eerste zijn geslagen. Uit het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden worden beschreven volgt dat verzoeker na de vechtpartij opnieuw de confrontatie met de andere groep zou hebben opgezocht op het moment dat die groep wegliep. Verzoeker verklaart ook tijdens zijn verhoor bij de politie dat hij is teruggegaan om te praten, maar dat daarna opnieuw een gevecht uitbrak. De rechtbank is van oordeel dat verzoeker door deze gedragingen en eigen verklaring de verdenking en daarmee de kosten aan zichzelf te wijten had. Zij acht het niet billijk om tot vergoeding van de verzochte kosten van de raadsman over te gaan en zal het verzoek ten aanzien van die kosten dan ook afwijzen.
Nu het verzoek tot toekennen van een vergoeding wordt afgewezen, wijst de rechtbank ook het verzoek tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor het indienen en de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer af.

3.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding af.
Deze beslissing is genomen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 20 december 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.