Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand, ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. van Rijsbergen. Het verzoek was gebaseerd op artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en volgde op een beleidssepot door het Openbaar Ministerie op 31 mei 2024, waarbij werd vastgesteld dat er medeschuld van de benadeelde was. Verzoeker was niet verschenen bij de behandeling van het verzoek, maar zijn advocaat voerde aan dat de zaak niet onmiskenbaar tot een veroordeling had geleid, omdat verzoeker zich had verdedigd tegen een aanval van de aangever. De officier van justitie, mr. M.E.W.G. Stals, betwistte dit en stelde dat er geen gronden van billijkheid waren voor het toekennen van de verzochte vergoeding.
De rechtbank oordeelde dat de zaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en dat de rechtbank bevoegd was om het verzoek te behandelen. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de toekenning van een schadevergoeding op basis van billijkheid plaatsvindt, waarbij alle omstandigheden in aanmerking worden genomen. De rechtbank concludeerde dat verzoeker de kosten aan zichzelf te wijten had, gezien zijn betrokkenheid bij de vechtpartij op 28 januari 2024 in Tilburg, waar hij als eerste had geslagen en later de confrontatie opnieuw had opgezocht. Daarom werd het verzoek tot vergoeding van de kosten van de raadsman afgewezen, evenals het verzoek tot een forfaitaire vergoeding voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift.
De beslissing werd genomen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 20 december 2024. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.