Op 20 december 2024 heeft de enkelvoudige raadkamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een klaagschrift van klager, geboren in 1998, tegen het beslag dat was gelegd op een geldbedrag van 970 euro en een iPhone 14. Het klaagschrift was ingediend op 17 september 2024 en betrof een verzoek tot opheffing van het beslag met de last tot teruggave aan klager. Tijdens de zitting op 10 december 2024 zijn de officier van justitie, klager en zijn advocaat, mr. A. van Wijk, gehoord. Klager stelde dat het geldbedrag rechtmatig was verkregen door arbeid en dat het in beslag genomen geld niet gerelateerd was aan de strafbare feiten waarvan hij verdacht werd. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen teruggave van het geld, gezien de omstandigheden van de zaak en de verdenking van overtreding van de Opiumwet.
De rechtbank oordeelde dat het beslag op de iPhone 14 inmiddels was opgeheven, omdat deze aan klager was teruggegeven. Voor het geldbedrag oordeelde de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later zou besluiten tot verbeurdverklaring van het geld. De rechtbank verklaarde klager niet-ontvankelijk in zijn beklag voor het beslag op de iPhone 14 en verklaarde het klaagschrift voor het overige ongegrond. De beslissing werd genomen door rechter mr. J.C.A.M. Los en is uitgesproken in openbare zitting.