ECLI:NL:RBZWB:2024:9402

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
C/02/428492 / JE RK 24-2035
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Roose
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 5 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing voor negen maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarigen ernstig wordt bedreigd en dat de moeder onvoldoende in staat is om deze bedreigingen weg te nemen. De minderjarigen hebben een belast verleden en zijn getuige geweest van huiselijk geweld. De kinderrechter heeft besloten de minderjarigen onder toezicht te stellen van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en hen uithuis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ontwikkeling van de minderjarigen niet verder in gevaar komt. De kinderrechter heeft benadrukt dat er nog onvoldoende zicht is op de thuissituatie en dat de veiligheid van de minderjarigen voorop staat. De moeder heeft aangegeven open te staan voor hulpverlening, wat positief is voor de toekomst van de minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/428492 / JE RK 24-2035
Datum uitspraak: 5 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUID-WEST NEDERLAND,
locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2009 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2014 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. M. de Houck te Terneuzen.
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift van 8 november 2024, ontvangen op 8 november 2024;
  • de op 25 november 2025 ontvangen brief van [minderjarige 2] ;
  • de brief van de Raad van 26 november 2024;
  • het rapport van de Raad, ontvangen op 29 november 2024;
  • het gewijzigde verzoekschrift van de Raad van 3 december 2024, ontvangen op 3 december 2024 om 12:31 uur;
  • het gewijzigde verzoekschrift van de Raad van 3 december 2024, ontvangen op 3 december 2024 om 12:43 uur.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 5 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat en bijgestaan door een tolk;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
  • een vertegenwoordigster van de GI;
  • de kinderrechter heeft bijzondere toestemming verleend aan mevr. [naam] , maatschappelijk werkster.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] om zijn mening gevraagd. Ook [minderjarige 2] is, op eigen verzoek, uitgenodigd voor een gesprek. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .
2.2.
De moeder heeft de Servische nationaliteit. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben onder meer de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Bij spoedbeslissing van 20 september 2024 zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 1]
voorlopig onder toezicht gesteld van de GI. Ook is bij die beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 20 september 2024 tot 4 oktober 2024 alsook een spoedmachtiging verleend om [minderjarige 1] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 20 september 2024 tot 4 oktober 2024.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 1 oktober 2024 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld tot 20 december 2024. Ook is bij die beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 4 oktober 2024 tot 20 december 2024. Voor [minderjarige 1] is een machtiging verleend om hem te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 4 oktober 2024 tot 20 december 2024.
2.5.
[minderjarige 2] verblijft momenteel op basis van de voorgenoemde machtiging bij
[ggz-instelling] , [locatie] . [minderjarige 1] verblijft momenteel op basis van de voorgenoemde machtiging bij [jeugdzorginstelling] .

3.Het verzoek

3.1.
Na wijziging van het verzoek, vraagt de Raad [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van negen maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
In gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige 1] verteld dat hij het leuk vindt om te bakken en buiten te sporten. [minderjarige 1] woont nu nog bij [jeugdzorginstelling] , maar hij gaat bijna weg. Hij heeft hier de afgelopen drie maanden goed zijn best gedaan en het is redelijk te doen daar. Ze zijn aan het kijken naar een nieuwe woonplek. [minderjarige 1] geeft zijn leven een 7,1. Een voldoende, maar het kan beter, bijvoorbeeld als hij terug kan naar de moeder of zelfstandig kan wonen. [minderjarige 1] denkt alleen dat terug bij de moeder wonen niet meer kan. Ook op school gaat het goed. [minderjarige 1] vindt het niet nodig als er een jeugdbeschermer mee blijft kijken; hij wil zelfstandig zijn en vindt dat dit ook kan.
4.2.
[minderjarige 2] heeft in een gesprek met de kinderrechter aangegeven dat ze het leuk vindt om te basketballen, knutselen en koken. [minderjarige 2] geeft haar leven een 8. Het is geen 10, omdat zij het niet naar haar zin heeft bij [ggz-instelling] en daar niet wil wonen. [minderjarige 2] weet niet zo goed of ze het nodig vindt dat er langer een jeugdbeschermer mee blijft kijken. [minderjarige 2] vraagt nog waar zij naartoe moet nu [ggz-instelling] dicht gaat.
4.3.
De Raad vindt een ondertoezichtstelling nodig voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , omdat er bij hen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging, met name op sociaal-emotioneel gebied. De moeder blijkt onvoldoende bereid dan wel in staat om zelf deze bedreigingen weg te nemen. Een uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is noodzakelijk, omdat de huidige situatie onvoldoende veiligheid, stabiliteit en structuur biedt en die essentieel zijn voor hun ontwikkeling. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling geeft de Raad aan dat het niet is gelukt zicht te krijgen op de situatie. Daarmee onderschrijft de Raad hetgeen de GI tijdens de mondelinge behandeling naar voren brengt. Eerst moeten duidelijke afspraken gemaakt worden alvorens gesproken kan worden over het eventueel terug thuis plaatsen van de minderjarigen dan wel wat het perspectief anders moet zijn. Zowel de William Schrikker Stichting als het Leger des Heils zijn wat de Raad betreft passende jeugdbeschermers. Omdat de William Schrikker Stichting in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling de betrokken GI is, verzoekt de Raad nu ook deze GI met de ondertoezichtstelling te belasten. De Raad verzoekt ten aanzien van [minderjarige 1] een machtiging tot uithuisplaatsing op een open groep, nu [jeugdzorginstelling] aangeeft dat een open groep voor [minderjarige 1] passend is. Dat [ggz-instelling] gaat sluiten wist de Raad niet. Dit is zorgelijk en schrijnend en hier moet de GI de komende periode mee aan de slag, gezien de plaatsing van [minderjarige 2] aldaar. Voor de Raad maakt de sluiting van [ggz-instelling] niet dat [minderjarige 2] terug naar huis kan, omdat er nog zorgen zijn over de opvoedomgeving. De GI moet onderzoeken wat voor [minderjarige 2] passend is en of het wenselijk is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] samen worden geplaatst, zoals ze zelf graag willen.
4.4.
De GI geeft aan dat de moeder sinds een maand weer in haar woning te [plaats] woont. Sindsdien is er vanuit de GI contact met haar en lukt het om afspraken met elkaar te maken. Ook is er sindsdien sprake van contact tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De GI is bezig te kijken naar een nieuwe woongroep of -plek voor [minderjarige 1] . De huidige woongroep van [minderjarige 2] bij [ggz-instelling] gaat sluiten, reden waarom ook voor [minderjarige 2] naar een nieuwe plek moet worden gezocht. Dit zal in samenspraak gaan met de huidige groep, de moeder en [minderjarige 2] zelf. Op dit moment bestaat hier nog onvoldoende duidelijkheid over. [minderjarige 1] verblijft op dit moment op een gesloten groep te [jeugdzorginstelling] . De GI denkt dat een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar en een uithuisplaatsing voor de duur van negen maanden, zoals het verzoek van de Raad luidt, minstens nodig zijn. De moeder is nu ruim een maand terug, maar het is nog niet gelukt afspraken te maken over een eventuele terugkeer van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar huis. De GI weet de wens van de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hierin. Onduidelijk is of de oudste broers van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wel of niet thuis wonen. Zij komen in ieder geval regelmatig thuis en dat is een zorg. De zorg zit in de combinatie van de moeder met haar oudste zonen en of zij dan wel of niet voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kan zorgen. Hier is nog onvoldoende duidelijkheid over. De moeder geeft aan dat ze [minderjarige 1] en [minderjarige 2] terug thuis wil, maar kan niet aangeven wat daarvoor nodig is.
4.5.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij het traject al heel lang vindt duren. Er zijn dingen niet goed gegaan en er zijn leugens verteld. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vinden dit ook en zij voelen zich niet fijn. [minderjarige 2] voelt zich ook niet fijn op de plek waar zij zit. Ze willen terug thuis wonen. De moeder geeft aan geen slechte moeder te zijn; zij heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] goed opgevoed. Het enige wat de moeder wil is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] terug thuis komen wonen. De moeder herkent niet dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het lastig vinden om met hun emoties om te gaan. Het zit in het karakter van alle kinderen van de moeder dat ze vaak alleen zijn; dat is oké en zit in hun aard. Ook herkent de moeder niet dat het haar regelmatig teveel wordt en zij dan de zorg voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet meer aankan. Zij is er altijd voor hen. De moeder gaat haar best doen bereikbaar te zijn voor de hulpverlening. Het is een turbulent half jaar geweest. De moeder stond heel afwijzend tegenover de verzoeken, maar na goed te hebben gesproken met haar advocaat stemt zij in met de voorliggende verzoeken in de hoop dat de komende periode goed onderzoek gedaan kan worden, met hopelijk de conclusie dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] terug naar huis kunnen. De advocaat heeft de moeder op het hart gedrukt goed in contact te blijven, bereikbaar te zijn, mee te werken aan onderzoeken en openheid van zaken te geven. De veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] staat voorop. Met de gemeente wordt gekeken waar de oudste zonen van de moeder kunnen gaan wonen.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria zoals hierboven vermeld. De kinderrechter zal het verzoek van de Raad daarom toewijzen. Dit betekent dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht worden gesteld van de GI voor de periode van een jaar, te weten tot 5 december 2025. Ook wordt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verleend voor de duur van negen maanden, te weten tot 5 september 2025. De kinderrechter zal de beslissing hieronder toelichten.
5.4.
De kinderrechter maakt zich onverminderd zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij worden nog altijd in hun, met name sociaal-emotionele, ontwikkeling bedreigd. De minderjarigen hebben een belast verleden en zijn opgegroeid in een instabiele, onveilige en daarmee zorgelijke opvoedingsomgeving. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn getuige geweest van huiselijk geweld. Moeder en de kinderen zijn jarenlang van opvang naar opvang gegaan en hebben in België ook op straat geleefd. De vader van de kinderen heeft lange tijd in detentie gezeten vanwege zedendelicten en huiselijk geweld. Er is nog onvoldoende zicht op de thuissituatie, waardoor niet beoordeeld kan worden of deze inmiddels voldoende veilig en stabiel is. Er is geruime tijd geen contact geweest tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Ook de GI en de Raad hebben de moeder een tijd lang niet weten te bereiken. De kinderrechter vindt het fijn om te horen dat er sinds ruim een maand weer contact is tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de moeder. Moeder heeft ondertussen ook contact met de GI. Verder is gebleken dat de oudere broers van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onrust veroorzaken. Naar aanleiding van een voorval bij de moeder thuis tussen de moeder en de oudste broers, is de moeder vetrokken. Dit was in mei van dit jaar. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn toen thuis achtergebleven zonder een volwassene die voor hen kon zorgen. Uiteindelijk zijn zij bij [ggz-instelling] , [locatie] ( [minderjarige 2] ) en [jeugdzorginstelling] ( [minderjarige 1] ) terechtgekomen. De oudste broers wonen op dit moment bij de moeder in. Er wordt gekeken naar een andere plek voor hen. Het feit dat zij op dit moment bij de moeder inwonen is - gelet op de voorgeschiedenis - zorgelijk als het gaat om de vraag of [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weer thuis kunnen gaan wonen. Hoewel er inmiddels weer contact is geweest acht de kinderrechter het noodzakelijk dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend. Er is nog geen zicht op de opvoedsituatie bij moeder, terwijl er wel – gelet op het bovenstaande – ernstige zorgen zijn. Gebleken is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] goed gedijen bij verblijf elders. Beiden laten zien te profiteren van een stabiele omgeving waarin structuur geboden wordt. Vanuit die rust en stabiliteit moet gekeken worden waar zij het beste op hun plek zijn.
5.5.
De moeder is zelfstandig niet in staat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weg te nemen. De moeder is regelmatig langdurig uit beeld (geweest) en laat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dan thuis achter. Zij heeft onvoldoende inzicht in wat de ontwikkelingsbehoeften van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn en kan hier niet op adequate wijze bij aansluiten. Het is naar het oordeel van de kinderrechter dan ook noodzakelijk dat er een regievoerder vanuit het gedwongen kader betrokken blijft die de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] behartigt, vanuit hun belangen besluiten kan nemen en die regie voert. De kinderrechter vindt het goed te horen dat de moeder inmiddels open staat voor hulpverlening en voor onderzoek door de GI. Zo kan meer zicht worden gekregen op de thuis- en opvoedsituatie, hetgeen tot op heden ontbrak. De kinderrechter hoopt dat de moeder deze meewerkende houding, in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , vast zal houden.
5.6.
De GI zal aan de slag moeten om een passende plek te vinden voor zowel [minderjarige 1] als voor [minderjarige 2] . Voor [minderjarige 1] geldt immers dat een open woongroep gevonden zal moeten worden, nu langer verblijf bij [jeugdzorginstelling] al geruime tijd niet meer nodig wordt geacht. Voor [minderjarige 2] geldt dat is gebleken dat de groep waar [minderjarige 2] op dit moment verblijft gaat sluiten, waardoor voor haar een nieuwe, passende, plek gevonden zal moeten worden. Tijdens het gesprek met [minderjarige 2] is het de kinderrechter gebleken dat [minderjarige 2] zich hier (begrijpelijkerwijs) veel zorgen om maakt. De GI heeft toegezegd hierover met [minderjarige 2] in gesprek te zullen gaan. De komende periode zal goed gekeken moeten worden naar wat er nodig is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zowel in het kader van de in te zetten (individuele) hulpverlening alsook naar waar zij kunnen verblijven. Het is belangrijk dat er duidelijkheid komt over het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dat moet worden onderzocht vanuit een rustige en stabiele, situatie.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.7.
De kinderrechter zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 5 december 2024 tot 5 december 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 5 december 2024 tot 5 september 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2024 door mr. Roose, kinderrechter, in aanwezigheid van de griffier, en op schrift gesteld op 24 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.