In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 december 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij ook een zorgregeling voor hun minderjarige kind aan de orde was. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.A. Broekman-de Feijter, verzocht om een zorgregeling waarbij contact tussen de man en de minderjarige uitsluitend onder begeleiding van jeugdzorg zou plaatsvinden. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.J.A. Burlet, was van mening dat het contact goed verliep en wilde de minderjarige graag elk weekend zien. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 25 november 2024, waarbij beide partijen en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de minderjarige is dat contact met de man op een veilige manier plaatsvindt. De rechtbank heeft besloten dat de contactmomenten voorlopig onder begeleiding van jeugdzorg zullen plaatsvinden, totdat de situatie van de man verbetert. De rechtbank heeft ook een voorlopige bijdrage van € 170,- per maand voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige vastgesteld, die de man aan de vrouw moet betalen. Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat de man de hypotheeklasten en de maandelijkse lasten van zijn leningen bij Rabobank/Freo zal blijven voldoen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor twee maanden om de man de gelegenheid te geven een beschermingsbewind te regelen.
De beslissing van de rechtbank is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen zijn verzocht om de rechtbank op de hoogte te houden van de voortgang in de zaak. De rechtbank heeft de beslissing op de overige verzoeken aangehouden en de zaak is verwezen naar de familiekamerrol van 28 januari 2025.