ECLI:NL:RBZWB:2024:94

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_11541 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking omgevingsvergunning en verzoek voorlopige voorziening

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere besloten tot intrekking van een aan een derde verleende omgevingsvergunning voor de realisatie van een hotel. De derde heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking. Op 30 augustus 2023 heeft het college aan verzoekster medegedeeld dat de beslistermijn in de bezwaarprocedure is verlengd tot 15 januari 2024. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 9 januari 2024 uitspraak gedaan op dit verzoek.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, op basis van artikel 6:3 van de Awb is een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende rechtstreeks in zijn belang treft.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verlenging van de beslistermijn moet worden aangemerkt als een procesbeslissing in de zin van artikel 6:3 van de Awb. Aangezien deze beslissing op zichzelf geen rechtsgevolg heeft, staat daartegen geen bezwaar of beroep open. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoekster niet rechtstreeks in haar belang wordt getroffen door deze voorbereidingshandeling, en heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening niet inhoudelijk beoordeeld. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11541

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 januari 2024 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaatsnaam 2] , verzoekster,

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere.

Inleiding

Het college heeft besloten tot intrekking van een aan een derde verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een hotel op de locatie [straatnaam 1] 2 in [plaatsnaam 1] . Die derde heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij brief van 30 augustus 2023 heeft het college aan verzoekster medegedeeld dat de beslistermijn in die bezwaarprocedure is verlengd tot 15 januari 2024. Verzoekster heeft tegen die beslissing bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster.
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op grond van artikel 6:3 van de Awb is een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verlengen van de beslistermijn moet worden aangemerkt als een (voorbereidende) procesbeslissing in de zin van artikel 6:3 van de Awb. Deze voorbereidingshandeling heeft op zichzelf geen rechtsgevolg, zodat daartegen geen bezwaar en beroep openstaat. De rechtsbescherming hiertegen wordt eerst geboden na de beslissing op het bezwaar.
Dat verzoekster rechtstreeks in haar belang wordt getroffen door deze voorbereidingshandeling is de voorzieningenrechter niet gebleken.
Verzoekster wil voorkomen dat een ander hotel wordt gebouwd aan de [straatnaam 2] in [plaatsnaam 2] . Tegen een daarvoor verleende omgevingsvergunning heeft verzoekster (hoger) beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). In dat hoger beroep wil verzoekster aanvoeren dat in de stikstofberekeningen ten aanzien van de bouw van dat hotel in [plaatsnaam 2] ten onrechte geen rekening is gehouden met de stikstofdepositie van o.a. de bouw van het hotel aan de [straatnaam 1] 2 in [plaatsnaam 1] . In die omstandigheden en in de omstandigheid dat de omgevingsvergunning voor het hotel aan de [straatnaam 1] 2 is ingetrokken, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan te nemen dat verzoekster rechtstreeks in haar belang wordt getroffen door de beslissing om de termijn om op het bezwaar van de derde tegen de intrekking van de aan die derde verleende vergunning te beslissen.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat de beslistermijn is verlengd tot uiterlijk 15 januari 2024 en dat het hoger beroep volgens verzoekster pas op 18 januari 2024 door de ABRvS op zitting wordt behandeld. Dan is het aannemelijk dat ten tijde van de zitting bij de ABRvS op het bezwaar is beslist en of de intrekking van de vergunning in stand is gebleven.
4. Het verzoek om een voorlopige voorziening is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom niet inhoudelijk beoordelen. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 9 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.