ECLI:NL:RBZWB:2024:9387

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
C/02/425755 / JE RK 24-1518
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling van minderjarigen in een complexe gezinsstructuur met ernstige ontwikkelingsbedreigingen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 augustus 2024 een beschikking gegeven over de voorlopige ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze maatregel, omdat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen. De ouders, [de moeder] en [de vader], zijn belast met het ouderlijk gezag, maar zijn niet in staat om samen afspraken te maken in het belang van de kinderen. De minderjarigen ervaren spanningen in het contact met beide ouders, wat leidt tot een dreigend contactverlies. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een acute en ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarigen bestaat, wat de noodzaak voor de ondertoezichtstelling onderbouwt.

Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide ouders ingestemd met het verzoek van de Raad. De kinderrechter heeft de ouders en hun advocaten gehoord en heeft geconcludeerd dat de situatie van de minderjarigen zodanig is dat zij voorlopig onder toezicht moeten worden gesteld van een gecertificeerde instelling, in dit geval Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. De ondertoezichtstelling is vastgesteld voor een periode van drie maanden, met de verwachting dat er gewerkt zal worden aan een plan voor onbelast contact tussen de minderjarigen en beide ouders. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de gecertificeerde instelling snel zicht krijgt op de ontwikkeling van de minderjarigen en de communicatie tussen de ouders.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/425755 / JE RK 24-1518
Datum uitspraak: 19 augustus 2024
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Middelburg,
over
[minderjarige 1] ,geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2008, hierna: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2009 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 2] 2009 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. J.J. Bronsveld te Bergen op Zoom ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. C.G.M. Baas te Bergen op Zoom .
De kinderrechter merkt als informant aan:
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),
gevestigd te Eindhoven.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
In het dossier bevindt zich de navolgende informatie:
- het mondelinge verzoek van de Raad d.d. 19 augustus 2024, gevolgd door het schriftelijke verzoek met bijlage van 20 augustus 2024, ingekomen bij de griffie op 20 augustus 2024.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 augustus 2024 van het kort geding dat door de moeder is aangespannen, bekend onder het zaak-/rekestnummer: C/02/425183 / KG ZA 24-383, heeft de Raad mondeling de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verzocht. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek, voor zoveel nodig mede in de hoedanigheid als kinderrechter, gelijktijdig met voornoemd kort geding mondeling behandeld, met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.2.
[minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de moeder en [minderjarige 1] woont bij de vader.
2.3.
Op 21 mei 2024 heeft de vrouw een bodemprocedure aanhangig gemaakt (bekend onder zaak-/rekestnummer C/02/422537 FA RK 24-2300).

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor de duur van drie maanden.

4.De standpunten

4.1.
De Raad acht een voorlopige ondertoezichtstelling noodzakelijk, omdat de ouders samen geen afspraken kunnen maken in het belang van de minderjarigen. Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging welke de ouders niet zelf kunnen wegnemen. De minderjarigen kunnen geen onbelast contact hebben met beide ouders en ervaren zoveel spanningen in het contact, dat er sprake is van dreigend contactverlies. De minderjarigen zitten klem tussen de ouders. Omdat [minderjarige 1] in dezelfde opvoedsituatie opgroeit hebben de zorgen ook betrekking op hem. Net als [minderjarige 2] en [minderjarige 3] lijkt ook hij te hebben gekozen voor één ouder. De Raad vindt het belangrijk dat binnen het kader van een voorlopige ondertoezichtstelling wordt gewerkt aan een concreet plan waarbinnen toegewerkt kan worden naar onbelast contact van de minderjarigen met beide ouders en waar er zicht komt op de communicatie tussen de ouders.
4.2.
De moeder maakt zich zorgen om [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , omdat zij merkt dat het slecht met hen gaat doordat zij worden gedwongen contact te hebben met de vader. Ook over [minderjarige 1] maakt de moeder zich zorgen, ze ziet hem weinig en hij heeft haar verteld dat hij zich verveelt en hele dagen achter de computer zit. De vader kijkt niet naar hem om. De minderjarigen zitten klem en verloren tussen de ouders. Volgens de moeder is sprake van een noodsituatie. De moeder is het eens met het verzoek van de Raad.
4.3.
De vader is bang dat hij het contact verliest met de meiden wanneer de omgang wordt geschorst. Tot enige tijd geleden was er sprake van een co-ouderschap, welke plotseling is geëindigd. Wanneer [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij hem verblijven geeft de moeder eigen eten mee of zij maakt geld over met de boodschap ‘geld om te overleven’. De vader maakt zich grote zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en de invloed die kerkgenootschap ‘[de kerkgenootschap]’ heeft op hun leven en de activiteiten die zij vanuit daar ondernemen. De vader geeft aan dat het kerkgenootschap naar een sekte neigt en hij maakt zich hier grote zorgen over. Deze zorgen bespreekt hij niet met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zelf. De vader is het eens met het verzoek van de Raad om alle drie de minderjarigen voorlopig onder toezicht te stellen.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1:257, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de minderjarige voorlopig onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond, als bedoeld in artikel 255, eerste lid, BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Op grond van artikel 1:255, tweede lid, BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen op verzoek van de Raad.
Inhoudelijke beoordeling
5.4.
Gezien de informatie uit de stukken op basis waarvan de kort geding-procedure (C/02/425183 / KG ZA 24-383) tussen de ouders wordt gevoerd en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, komt de kinderrechter tot het oordeel dat een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld en dat de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor alle drie de minderjarigen weg te nemen.
5.5.
De kinderrechter maakt zich grote zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen. De minderjarigen zitten ernstig klem tussen de ouders. De ouders zijn niet in staat met elkaar te communiceren dan wel afspraken te maken. De minderjarigen worden betrokken in en belast met de strijd die de ouders met elkaar voeren en hun onderlinge wantrouwen. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] willen niet meer naar hun vader. Ook [minderjarige 1] lijkt gekozen te hebben voor één ouder, door bij de vader te gaan wonen. Zowel [minderjarige 1] , [minderjarige 2] als [minderjarige 3] bevinden zich in een gezinssituatie waarbij het niet mogelijk is om onbelast contact te hebben met de andere ouder. Het ontbreekt bovendien aan zicht op de minderjarigen, hetgeen het reeds aanwezige wantrouwen tussen de ouders enkel groter maakt. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders ingestemd met het verzoek van de Raad.
5.6.
De kinderrechter acht derhalve een voorlopige ondertoezichtstelling dringend noodzakelijk om zodoende de acute en ernstige bedreiging voor de minderjarigen weg te nemen. Zij zullen daarom voorlopig onder toezicht worden gesteld voor een termijn van drie maanden (artikel 1:257 BW). De kinderrechter is gebleken dat de Raad reeds is gestart met het te verrichten onderzoek in het kader van de eveneens aanhangige bodemprocedure tussen de ouders.
5.7.
De kinderrechter verwacht van de GI dat zij op korte termijn zicht zal krijgen op de minderjarigen en hun ontwikkeling. Net als de Raad vindt de kinderrechter het belangrijk dat de GI de komende periode zal werken aan een concreet plan waarbinnen toegewerkt kan worden naar onbelast contact van de minderjarigen met beide ouders en waarmee zicht komt op de communicatie tussen de ouders.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering met ingang van 19 augustus 2024 tot 19 november 2024.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Oude Weernink als griffier, en op schrift gesteld op 22 augustus 2024.
Tegen deze beslissing staat slechts cassatie in het belang der wet open.