In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 december 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van een crisismaatregel voor een minderjarige, hierna te noemen betrokkene. Betrokkene, geboren in 2008, verblijft met een crisismaatregel in een accommodatie na een ernstige suïcidepoging. De burgemeester van Breda heeft deze maatregel op 27 december 2024 ingesteld. De officier van justitie heeft verzocht om een machtiging tot voortzetting van deze crisismaatregel voor de duur van drie weken, op basis van artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Tijdens de mondelinge behandeling op 31 december 2024 zijn betrokkene, haar ouders, en een arts in opleiding tot psychiater gehoord.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstig risico voor de betrokkene, waaronder levensgevaar en ernstig lichamelijk letsel, voortvloeiend uit een psychische stoornis. De rechtbank oordeelt dat de situatie zo urgent is dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht. De rechtbank heeft de gevraagde machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend, waarbij verschillende vormen van verplichte zorg zijn toegestaan, zoals het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid. De rechtbank heeft de machtiging verleend tot en met 21 januari 2025, en het verzoek om aanvullende zorgvormen is afgewezen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, mr. Meyboom, in aanwezigheid van de griffier.