In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 december 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van een zorgmachtiging op verzoek van de officier van justitie. De zaak betreft een betrokkene, geboren in 1953, die in een zorgsituatie verkeert waarbij verplichte zorg noodzakelijk wordt geacht. De rechtbank heeft de procedure gestart na ontvangst van een verzoekschrift op 27 december 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op dezelfde datum. Tijdens deze behandeling zijn de betrokkene, haar advocaat, en zorgprofessionals gehoord.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene eerder kortdurend verplicht was opgenomen, maar na ontslag opnieuw in een crisis raakte. De officier van justitie verzocht om wijziging van de zorgmachtiging, zodat naast de bestaande zorgvormen ook maatregelen zoals beperking van de bewegingsvrijheid en opname in een accommodatie konden worden toegepast. De betrokkene heeft aangegeven zich niet te herkennen in de geschetste situatie en wenst terug te keren naar haar huis, terwijl de artsen van mening zijn dat extra zorg noodzakelijk is.
Na beoordeling van de feiten en omstandigheden, concludeert de rechtbank dat er sprake is van een (dreigende) noodsituatie die om aanvullende zorg vraagt. De rechtbank heeft de gevraagde wijziging van de zorgmachtiging toegewezen, met inachtneming van de criteria en doelen van verplichte zorg zoals vastgelegd in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank heeft de zorgmachtiging gewijzigd tot en met 18 augustus 2025, waarbij de nieuwe zorgvormen van toepassing zijn.