Op 2 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zonder rijbewijs een personenauto bestuurde en daarbij verkeersregels ernstig overtrad. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging voor feit 2, omdat de verdachte hiervoor al onherroepelijk was veroordeeld. Voor feit 1, het gevaarlijk rijgedrag, is de officier van justitie wel ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Echter, het subsidiair ten laste gelegde feit, het veroorzaken van gevaar op de weg, werd wel bewezen verklaard.
De rechtbank legde een taakstraf van 50 uur op, te vervangen door 25 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar rol als alleenstaande moeder en haar inspanningen om haar leven te verbeteren. De uitspraak benadrukt de ernst van verkeersdelicten en de verantwoordelijkheid van bestuurders voor de veiligheid op de weg.