ECLI:NL:RBZWB:2024:935

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
02/119797-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie en vrijspraak voor gevaarlijk rijgedrag; taakstraf en voorwaardelijke ontzegging rijbevoegdheid opgelegd

Op 2 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zonder rijbewijs een personenauto bestuurde en daarbij verkeersregels ernstig overtrad. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging voor feit 2, omdat de verdachte hiervoor al onherroepelijk was veroordeeld. Voor feit 1, het gevaarlijk rijgedrag, is de officier van justitie wel ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Echter, het subsidiair ten laste gelegde feit, het veroorzaken van gevaar op de weg, werd wel bewezen verklaard.

De rechtbank legde een taakstraf van 50 uur op, te vervangen door 25 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar rol als alleenstaande moeder en haar inspanningen om haar leven te verbeteren. De uitspraak benadrukt de ernst van verkeersdelicten en de verantwoordelijkheid van bestuurders voor de veiligheid op de weg.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/119797-23
vonnis van de meervoudige kamer van 16 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats]
wonende aan de [woonadres] .
raadsvrouw mr. W. van Nunen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:
zonder rijbewijs een personenauto heeft bestuurd en met haar rijgedrag op de openbare weg verkeersregels ernstig heeft geschonden, waardoor levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was dan wel met haar rijgedrag gevaar en/of hinder heeft veroorzaakt;
feit 2:
zonder rijbewijs heeft gereden.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.2.1
Het standpunt van de verdediging
Verdachte is op 13 juni 2023 door de kantonrechter al veroordeeld voor feit 2. Het Openbaar Ministerie moet daarom voor dat feit niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat geldt ook
voor feit 1. Volgens verdachte en haar toenmalige advocaat is op diezelfde zitting op 13 juni 2023 uitvoerig over het gevaarlijke rijgedrag gesproken. Uit de door de kantonrechter opgelegde straf die fors hoger is dan de oriëntatiepunten voorschrijven voor artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW) kan worden afgeleid dat het gevaarlijke rijgedrag daarin is meegenomen. Daarbij komt dat de kantonrechter tegen verdachte heeft gezegd dat met de opgelegde straf de zaak klaar was, waardoor verdachte er op mocht vertrouwen dat zij niet meer voor het gevaarlijke rijgedrag zou worden vervolgd.
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie bevestigt dat verdachte al eerder is veroordeeld voor feit 2 en zij daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voor feit 1 acht zij zich wel ontvankelijk in de vervolging. Uit het feit dat er een hogere straf is opgelegd dan zoals vermeld in de oriëntatiepunten kan niet de conclusie worden getrokken dat dit feit is meegenomen. De recidive van verdachte en het feit dat zij in een proeftijd liep kan daarvoor ook aanleiding zijn geweest.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier is gebleken dat de kantonrechter over feit 2 op 13 juni 2023 al onherroepelijk heeft beslist. Het Openbaar Ministerie moet daarom voor dit feit niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank volgt de verdediging niet in haar verweer voor wat betreft feit 1. Uit het strafblad blijkt enkel de veroordeling voor artikel 107 en niet 5a van de WVW. Daarnaast heeft de kantonrechter niet de bevoegdheid om te zeggen dat er niet meer vervolgd zal worden voor het gevaarlijke gedrag van verdachte nu de vervolgingsbevoegdheid enkel en alleen bij het Openbaar Ministerie ligt. Zo er al uitlatingen in die trant zijn gedaan, hetgeen niet is gebleken, dan hadden verdachte en haar toenmalige advocaat daaraan niet het vertrouwen mogen ontlenen dat verdachte niet (meer) voor overtreding van artikel 5a WVW vervolgd zou worden. Ten aanzien van feit 1 acht de rechtbank de officier van justitie dan ook ontvankelijk in de vervolging.
3.3
De schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de bewijsmiddelen in het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit 1 heeft gepleegd. Gedurende een dollemansrit die volgde toen verdachte geen gevolg gaf aan een stopteken van de politie, zijn de verkeersregels door haar veelvuldig en in ernstige mate overtreden over een langere afstand, niet alleen door een druk gedeelte van Breda op een druk moment van de dag, maar ook door een woonwijk. Dit alles terwijl haar toen achtjarige dochter naast haar op de bijrijdersstoel in de auto zat. Er is ook sprake van opzet op schending van die verkeersregels nu verdachte zelf heeft verklaard dat ze uit handen van de politie wilde blijven en daarom diverse keren de verkeersregels overtrad. Door de schending van de diverse verkeersregels, in deze omstandigheden, was er gevaar voor lichamelijk letsel of levensgevaar voor een ander te duchten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de navolgende, voor de tenlastelegging relevante, feiten en omstandigheden vast.
Verdachte reed op 2 januari 2023 omstreeks 20:50 uur in een personenauto over de Fellenoordstraat in Breda toen zij het stopteken van de politie negeerde, dat zij naar aanleiding van de verlopen algemene periodieke keuring (apk) kreeg. Verdachte deed dat met opzet, omdat ze niet in het bezit was van een geldig rijbewijs en ze haar dochter naar haar oma wilde brengen. De politie heeft hierop een achtervolging gestart die over een afstand van meerdere kilometers voerde, waarbij de politie de optische en geluidssignalen gebruikte. Vanaf het moment van het negeren van het stopteken heeft verdachte diverse verkeersovertredingen begaan, namelijk het meermalen in ernstige mate overschrijden van de maximumsnelheid, te weten ongeveer 100 kilometer per uur rijden waar je 50 mag in een woonwijk. Ook heeft verdachte zeven keer door rood licht gereden waarbij zij drukke kruispunten overstak en heeft zij in één straat tegen de rijrichting in gereden.
Primair artikel 5a Wegenverkeerswet
Voor een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 5a WVW moet verdachte opzet hebben gehad op het schenden van verkeersregels én opzet op het in ernstige mate schenden van deze verkeersregels. Bovendien dient daardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten zijn geweest.
Voor wat betreft de vraag of er levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel te duchten was moet er zich een daadwerkelijke, concrete situatie of concrete situaties hebben voorgedaan waarbij voorzienbaar was dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat verdachte zeer gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond en mag zij van geluk spreken dat er niets ernstigs is gebeurd, hetgeen verdachte zelf ook heeft bevestigd. Maar uit het dossier blijkt onvoldoende concreet dat er door de gedragingen van verdachte en de feiten en omstandigheden die hiermee gepaard gingen, situaties zijn ontstaan waardoor er daadwerkelijk levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Zo wordt weliswaar gesproken over het oversteken van een kruispunt met meerdere rijstroken en dat het verkeersbeeld erg druk was, maar hieruit volgt niet dat er bijvoorbeeld bijna een aanrijding of iets dergelijks heeft plaatsgevonden. Ook blijkt bijvoorbeeld niet dat in de woonwijk waar verdachte veel te hard reed op dat moment andere weggebruikers of verkeersdeelnemers aanwezig waren die door de acties van verdachte gevaar liepen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Subsidiair artikel 5 Wegenverkeerswet
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank wel van oordeel dat het rijgedrag van verdachte gevaar heeft veroorzaakt waardoor het subsidiair ten laste gelegde feit 1 wel wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 2 januari 2023 te Breda, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op o.a. de Lunetstraat en de Westerhagenlaan, zich zodanig heeft gedragen dat door haar gedragingen gevaar op die weg werd veroorzaakt, immers heeft zij, verdachte, terwijl zij niet in het bezit was van een rijbewijs,
- verkeersaanwijzingen van daartoe op grond van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegde personen niet opgevolgd, namelijk door geen gevolg te geven aan het door politieambtenaren gegeven stopteken en
- meermalen door rood licht gereden en
- meermalen met een veel hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was gereden en
- éénmaal, tegen de rijrichting in gereden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier weken en daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van zes maanden. Zij baseert zich hierbij op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en houdt daarbij rekening met het samenstel van gedragingen dat achter elkaar heeft plaats gevonden. In strafverzwarende zin houdt zij daarbij rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat zij eerder voor verkeersfeiten is veroordeeld. De officier van justitie ziet geen aanleiding in de persoonlijke omstandigheden van verdachte om af te wijken van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen, maar een taakstraf en voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen eventueel met een hogere proeftijd dan twee jaar. Niet alleen vanwege het feit dat verdachte direct na haar aanhouding het verwijtbare van haar gedrag inzag, maar vooral ook op grond van de persoonlijke omstandigheden van verdachte dient te worden afgeweken van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Verdachte is een alleenstaande moeder zonder een vangnet voor de kinderen wanneer zij gedetineerd zou raken. Ook heeft zij in de afgelopen periode hulp gezocht en positieve stappen gezet. De verdediging bepleit verder dat het taakstrafverbod (art. 22b van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) niet van toepassing is, omdat de artikelen 107 en 5/5a WVW andersoortige feiten zijn en andere belangen beschermen. Tot slot dient rekening te worden gehouden met artikel 63 Sr.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
In de avond van 2 januari 2023 heeft verdachte op de openbare weg in Breda gevaar veroorzaakt. Verdachte wilde niet stoppen voor de politie toen zij haar een stopteken gaf, omdat ze bang was dat de politie er dan achter zou komen dat ze niet in het bezit was van een geldig rijbewijs. De politie heeft vervolgens een achtervolging gestart waarna verdachte alleen maar bezig is geweest om hen kwijt te raken. Verdachte heeft hierbij niet één maar meerdere verkeersregels in ernstige mate geschonden en soms ook meerdere malen. Dit alles speelde zich af over een langere afstand van een aantal kilometers en grotendeels binnen de bebouwde kom in het centrum van Breda met een verkeersdrukte van gemiddeld tot druk.
Naar het oordeel van de rechtbank was dit zeer onverantwoord rijgedrag van verdachte. Door zo te handelen heeft verdachte gevaarlijke situaties gecreëerd en de veiligheid van niet alleen andere verkeersdeelnemers, maar ook die van haar eigen minderjarige dochter die naast haar in de auto zat, en die van zichzelf in gevaar gebracht. Verkeersdeelnemers zijn voor hun veiligheid niet alleen afhankelijk van hun eigen rijgedrag, maar ook van het gedrag van anderen. Verdachte heeft met haar gedrag haar verantwoordelijkheid ten opzichte van de veiligheid van haar medeweggebruikers en haar bijrijder onvoldoende in acht genomen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte van 9 januari 2024, waaruit onder meer is gebleken dat zij op 15 november 2022 onherroepelijk is veroordeeld voor het rijden zonder rijbewijs. Hoewel dit geen soortgelijk feit betreft, weegt de rechtbank dit gelet op de omstandigheden waaronder het onderhavige feit is begaan (verdachte wilde voor de politie vluchten omdat zij niet in het bezit was van een geldig rijbewijs) wel in strafverzwarende zin mee evenals de proeftijd waarin verdachte loopt. Daarnaast blijkt uit haar strafblad dat art. 63 Sr van toepassing is. Ook daarmee heeft de rechtbank rekening gehouden in de strafmaat.
De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte haar proceshouding meegewogen. Zij heeft vanaf het begin haar verkeersgedrag onderkend, komt schuldbewust over en heeft haar spijt betuigd en daarmee haar verantwoordelijkheid genomen. Ook weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat het erop lijkt dat verdachte inmiddels een aantal positieve stappen in haar leven heeft gezet. Verdachte heeft een coach gekregen, ze zit in de schuldhulpverlening, ze heeft hulp van maatschappelijk werk en ze is voornemens om naar [plaats] te verhuizen waar ze een groter sociaal netwerk heeft met mensen die haar ook kunnen helpen. Verder heeft verdachte haar theorie-examen behaald voor haar autorijbewijs en is ze bezig met praktijklessen.
Strafmaat
Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie zal zij aan verdachte een andere en veel lagere straf opleggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat gelet op de hiervoor beschreven ernst van het feit en de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte, een geldboete en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zoals doorgaans wordt opgelegd in dit soort zaken niet aan de orde is. De rechtbank acht een taakstraf van 50 uren, te vervangen door 25 dagen hechtenis, passend en geboden. De rechtbank zal deze dan ook aan verdachte opleggen.
Verder acht de rechtbank mede vanuit het oogpunt van normhandhaving een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden op zijn plaats en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren. Hiermee wordt beoogd verdachte een stok achter de deur te geven om haar ervan te weerhouden opnieuw strafbare (verkeers)feiten te plegen en om haar het signaal af te geven dat alertheid en voorzichtigheid in het verkeer ten allen tijde geboden is.

7.De teruggave van het beslag

De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, aan [naam] , omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor het onder 2 tenlastegelegde feit ;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 50 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
25 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- gelast de teruggave aan [naam] van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten;

Een personenauto, Renault Megane, kleur: grijs, kenteken: [kenteken] , chassisnummer: [chassisnummer] , bouwjaar: 2002.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en
mr. J. van Riet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.C.S. Jurres-Bos en mr. M. de Jonge, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 februari 2024.
Mr. Speekenbrink, Van Riet en De Jonge zijn niet in de gelegenheid om het vonnis mede te ondertekenen.