In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 december 2024 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van een inbewaringstelling. Het verzoek is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een betrokkene, geboren in 1945, die momenteel verblijft in een zorgaccommodatie. De rechtbank heeft de procedure op 20 december 2024 mondeling behandeld, waarbij de betrokkene en haar advocaat aanwezig waren, evenals de behandelend arts. De burgemeester van de gemeente Veere had op 17 december 2024 de inbewaringstelling opgelegd.
De betrokkene heeft aangegeven dat ze het slecht met haar gaat en dat ze niet begrijpt waarom ze is opgenomen. Ze verzet zich tegen de diagnose dementie en wil graag naar huis. De advocaat van de betrokkene heeft het verzoek tot voortzetting van de inbewaringstelling afgewezen, stellende dat er geen onmiddellijk dreigend ernstig nadeel is. De arts heeft echter verklaard dat de betrokkene gediagnosticeerd is met dementie en dat er sprake is van cognitieve stoornissen en dreigend gedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, wat de voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk maakt.
De rechtbank heeft de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling voor de duur van zes weken verleend, omdat er een aanzienlijk risico is op ernstig lichamelijk letsel en gevaar voor de algemene veiligheid. De betrokkene vertoont hevige boosheid en is fysiek en verbaal dreigend. De rechtbank concludeert dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn en dat de betrokkene 24-uurs zorg en toezicht nodig heeft. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot cassatie.