ECLI:NL:RBZWB:2024:9331

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
C/02/422757 / JE RK 24-970
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de zorg voor de ontwikkeling en veiligheid van het kind

Op 17 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2019. De zaak is behandeld in het kader van de zorg voor de ontwikkeling en veiligheid van het kind, waarbij de moeder recentelijk haar woning heeft verloren en geen behandeling meer volgt bij de GGZ. Er zijn vermoedens van drugsgebruik bij de moeder, die momenteel met haar partner in een auto verblijft. De vader is gedetineerd in Griekenland en er is onduidelijkheid over zijn verblijfplaats en de duur van zijn detentie. De kinderrechter heeft besloten de behandeling van de zaak voort te zetten ondanks de afwezigheid van de moeder en de vader, gezien het belang van de minderjarige bij duidelijkheid over haar verblijf bij de pleegouders.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de situatie van de moeder is verslechterd en dat de minderjarige nog steeds in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De hulpverlening aan de minderjarige zal worden voortgezet, en er zal onderzoek worden gedaan naar eventuele ADHD. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 6 juli 2025, en de beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft benadrukt dat de moeder haar behandeling bij de GGZ moet hervatten en bereikbaar moet zijn voor de gecertificeerde instelling en de pleegmoeder. De GI zal blijven proberen contact te leggen met de vader.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/422757 / JE RK 24-970
Datum uitspraak: 17 december 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Etten-Leur, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. J.A. Scanlan te Roosendaal,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 1] , thans gedetineerd in Griekenland,
advocaat: mr. F.J. Koningsveld te Breda,
FAM. [de pleegouders],
hierna te noeme n: de pleegouders,
wonende te [woonplaats 2] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het verdere procesverloop bestaat uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 2 juli 2024 en alle daarin genoemde stukken;
- de brief van de GI van 25 november 2024, ingekomen bij de griffie op 6 december 2024.
1.2
Op 17 december 2024 heeft de kinderrechter de behandeling van de zaak voortgezet tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- mr. M.A. Breewel, als vervangend advocaat van de moeder,
- een vertegenwoordigster van de GI;
- de pleegmoeder, mevrouw [naam] .
1.3
De moeder is niet bij de mondelinge behandeling verschenen. Volgens haar waarnemend advocaat is de moeder ziek en kan zij om die reden niet naar de rechtbank komen. De kinderrechter zet de behandeling van de zaak voort ondanks de afwezigheid van de moeder. De overige aanwezigen hebben hiertegen geen bezwaar.
1.4
Hoewel de vader niet correct is opgeroepen, heeft de kinderrechter besloten de behandeling van de zaak voort te zetten in zijn afwezigheid. De kinderrechter neemt daarbij in aanmerking dat de man momenteel in Griekenland gedetineerd is, dat het onbekend is waar hij exact verblijft en dat noch de GI noch de aan hem toegevoegde advocaat contact met hem heeft kunnen krijgen. Het belang van [minderjarige] bij duidelijkheid over haar verblijf bij de pleegouders en de betrokkenheid van de GI heeft de kinderrechter laten prevaleren. Daarbij komt bovendien dat de afloopdatum van maatregelen op korte termijn nadert.
1.5
De kinderrechter merkt hier volledigheidshalve nog op dat de oorspronkelijk gezamenlijk geplande zaak in het kader van een gezagsbeëindigende maatregel is aangehouden, vanwege de onjuiste oproeping van de vader. Die zaak zal op een later moment en met inachtneming van de oproeptermijn in de Staatscourant door de meervoudige kamer van de rechtbank worden behandeld. De betrokkenen krijgen hierover nader bericht.
1.6
Hoewel daartoe correct opgeroepen is de advocaat van de vader (die aan hem is toegevoegd in het kader van de zaak betreffende de gezagsbeëindigende maatregel) niet bij de mondelinge behandeling verschenen. Ook de Raad voor de Kinderbescherming is in deze zaak opgeroepen, maar niet verschenen.

2.De feiten

2.1
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2
[minderjarige] is eind januari 2021 met instemming van de ouders uit huis geplaatst. Bij beschikking van 6 juli 2022 van deze rechtbank is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI en is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn sindsdien steeds verlengd.
2.3
Bij de in deze zaak gegeven beschikking van 2 juli 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 6 januari 2025. Daarnaast is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 6 januari 2025. Het overige deel van de verzoek is daarbij aangehouden.
2.4
[minderjarige] verblijft op grond van voornoemde machtiging bij de pleegouders.
2.5
Bij de in deze zaak gegeven beschikking van 2 juli 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank, ten aanzien van de vader, vastgesteld dat op grond van artikel 1:253r, lid 1 en lid 2 tweede volzin BW jo. artikel 1:253q BW hij in de al dan niet tijdelijke onmogelijkheid verkeert om het gezag uit te oefenen met als gevolg dat zijn ouderlijk gezag over [minderjarige] van rechtswege is geschorst. Dit heeft ook tot gevolg dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling is beperkt tot alleen de moeder. De kinderrechter stelt vast dat genoemde situatie tussentijds ongewijzigd is gebleven.

3.Het (resterende) verzoek

3.1
Nu ligt het volgende resterende verzoek nog ter beoordeling voor.
3.2
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen, te weten tot
6 juli 2025. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het (nadere) standpunt van de GI

4.1
Ter onderbouwing van en in aanvulling op het resterende verzoek voert de GI, samengevat, het volgende aan.
Met de moeder gaat het de laatste periode niet goed. Zij is in november 2024 uit haar woning gezet en slaapt sindsdien met haar partner in een auto. De moeder heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en staat niet op de wachtlijst voor maatschappelijke opvang. Dit wijst zij af. Daarnaast zijn er signalen dat de moeder drugs gebruikt, wat zij zelf blijft ontkennen. Voor haar behandeling bij GGZ heeft de moeder geen ruimte. Zij is met haar behandeling gestopt en zegt toe deze op termijn weer te willen oppakken.
4.2
Gezien wordt dat de moeder afspraken met de GI niet nakomt en dat zij moeilijk bereikbaar is, ook voor de pleegouders. Dit levert een gevaar op. De GI heeft meerdere pogingen moeten doen om met de moeder in gesprek te gaan over de huidige ontwikkelingen rondom [minderjarige] . Zij is aangemeld bij [hulpverlening] , waar zij MBT-K behandeling zal krijgen, gericht op trauma en hechting. De moeder is het niet eens met de hulpverlening omdat zij vindt dat [minderjarige] geen traumatische ervaringen heeft opgedaan.
4.3
Op bezoekenmomenten is de moeder aanwezig. Deze verlopen echter wel wisselend. Tijdens een bezoek is de moeder een keer weggevallen, mogelijk door drugsgebruik. [minderjarige] heeft dit gezien en is daarna van slag. De bezoeken zijn onvoorspelbaar voor haar. De vraag is of de huidige frequentie van bezoeken van de moeder nog passend zijn, gelet op het extreme gedrag wat [minderjarige] na afloop van de bezoeken laat zien.
4.4
Met de vader heeft de GI geen contact kunnen krijgen. Hij verblijft nog in detentie in Griekenland maar onduidelijk is waar hij verblijft en hoe lang hij nog gedetineerd is. De Raad voor de Kinderbescherming heeft eerder via de Centrale Autoriteit getracht om de contactgegevens van de vader te achterhalen maar hierop is nooit een bericht terug gekomen. De GI zal in de komende periode blijven proberen om in contact te komen met de vader, al dan niet via de Centrale Autoriteit.
4.5
In de komende periode is het van belang dat [minderjarige] bij de pleegouders kan blijven, dat zij hulpverlening ontvangt, dat er onderzoek wordt gedaan naar eventuele ADHD en dat er aandacht is voor de bezoekmomenten van de moeder. Nagegaan moet worden in hoeverre het mogelijk is om de moeder op drugsgebruik te laten testen voordat een bezoekmoment plaatsvindt. De GI handhaaft het resterende deel van het verzoek.

5.Het (nadere) standpunt van belanghebbenden

5.1
Namens de moeder wordt, samengevat, aangevoerd dat zij behandeling bij de GGZ heeft gevolgd tot november 2024. Op dit moment volgt de moeder geen behandeling. Wat de GI over de woonsituatie van de moeder aangeeft, is correct. Bij de moeder is op dit moment sprake van onmacht, niet van onwil. Zij verkeert in de situatie dat het moeilijk voor haar is om de juiste stappen te zetten. De bezoekmomenten komt de moeder na. Dit gaat de ene keer beter dan de andere. Van belang is dat de bezoekmomenten blijven doorgaan. De moeder hoopt dat zij snel stabiliteit krijgt in haar leven. De moeder kan zich vinden in het verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders. Er wordt dan ook geen verweer gevoerd tegen het toewijzen van het resterende deel van het verzoek.
5.2
De pleegmoeder brengt, samengevat, naar voren dat zij zich herkent in wat de GI over de situatie heeft aangegeven. De bezoekmomenten met de moeder verlopen wisselend. [minderjarige] laat na een bezoek van de moeder extreem gedrag zien, zoals bedplassen en veel huilen. Ook school merkt dit op. [minderjarige] krijgt daarnaast veel mee van de situatie van de moeder. Dat moet worden voorkomen. Op school doet [minderjarige] het goed. De school vangt haar goed op en staat ook achter de inzet van hulpverlening. Het baart de pleegmoeder zorgen dat de moeder slecht bereikbaar is. De pleegouders lopen hierdoor tegen praktische problemen aan als er gezagsbeslissingen moeten worden genomen. [minderjarige] heeft bijvoorbeeld nog geen identiteitskaart.

6.De (nadere) beoordeling

Wat zegt de wet?
6.1
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
6.2
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Wat vindt de kinderrechter?
6.3
Uit de overlegde stukken en uit de mondelinge behandeling is gebleken dat de in de gegeven beschikking van 2 juli 2024 geschetste omstandigheden niet zijn gewijzigd. Sterker nog, de situatie van de moeder is juist verslechterd. Zij heeft haar woning verloren, volgt geen behandeling meer bij GGZ en er zijn nog steeds vermoedens van drugsgebruik. De bezoeken van de moeder aan [minderjarige] verlopen wisselend en na afloop daarvan vertoont [minderjarige] extreem gedrag. Contactlegging met de vader is (ook) in de afgelopen periode niet mogelijk gebleken. Hij is gedetineerd in Griekenland, zonder dat duidelijk is waar en voor hoe lang.
6.4
Uit voornoemde omstandigheden kan de kinderrechter niet anders dan concluderen dat [minderjarige] nog onverminderd in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Een voortzetting van beide maatregelen is noodzakelijk om de inzet van hulpverlening en de noodzakelijke betrokkenheid van de GI te kunnen garanderen. De hulpverlening van [minderjarige] bij [hulpverlening] start op korte termijn. Zij zal MBT-K-therapie volgen gericht op haar trauma en op de hechting. Samen met de GI en de pleegmoeder acht de kinderrechter deze hulpverlening noodzakelijk. Ook begrijpt de kinderrechter dat in de komende periode zal worden onderzocht of er bij [minderjarige] sprake is van ADHD. Van belang is dat dit onderzoek plaatsvindt zodat de opvoeders van [minderjarige] handvatten geboden kunnen worden en zodat inzichtelijk kan worden gemaakt in hoeverre ADHD een rol speelt in het gedrag van [minderjarige] . Ondertussen dient het verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders gewaarborgd te blijven. Duidelijk is dat [minderjarige] van de pleegouders krijgt wat zij nodig heeft, terwijl de moeder nu niet in de behoeften van [minderjarige] kan voorzien en haar de basale zorg kan bieden.
6.5
Het voorgaande leidt ertoe dat het resterende deel van het verzoek van de GI zal worden toegewezen. Zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, dient naar het oordeel van de kinderrechter in de komende periode op het volgende te worden ingezet:
- De hulpverlening rondom [minderjarige] bij [hulpverlening] wordt voortgezet;
- Er wordt onderzoek gedaan naar eventuele ADHD bij [minderjarige] ;
- Onderzocht wordt in hoeverre de frequentie van het bezoek van de moeder aan [minderjarige] aanpassing behoeft, gelet op het gedrag van [minderjarige] na afloop van die bezoeken, en onderzocht wordt of het noodzakelijk is dat de moeder voorafgaand aan het bezoek aan [minderjarige] een drugstest moet ondergaan;
- De moeder vervolgt haar behandeling bij de GGZ en heeft haar woonsituatie op orde en is bereikbaar voor de GI en voor de pleegmoeder;
- De GI blijft proberen om met de vader in contact te komen, eventueel namens diens advocaat.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.6
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregelen, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
6.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 6 januari 2025 tot 6 juli 2025;
7.2
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 6 januari 2025 tot 6 juli 2025;
7.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024 door mr. Bogaert, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 20 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.