ECLI:NL:RBZWB:2024:9313

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
C/02/429434 / JE RK 24-2179
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Vlieger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van een jaar, tot 15 december 2025, op verzoek van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: GI). De procedure vond plaats met gesloten deuren, waarbij de moeder en de vader van [minderjarige] niet aanwezig waren, ondanks dat zij behoorlijk waren opgeroepen. De moeder had aangegeven niet te kunnen komen vanwege een verjaardag. De kinderrechter heeft de feiten en omstandigheden rondom de zorg voor [minderjarige] en de rol van de ouders in de beoordeling meegenomen. De moeder is belast met het ouderlijk gezag en [minderjarige] woont bij haar. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige], die kampt met eetproblematiek en moeite heeft met zijn positie binnen het gezin. De moeder heeft aangegeven dat zij ondersteuning nodig heeft en dat er een wisselende samenwerking is met de GI. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft, gezien de huidige situatie en de behoefte aan verdere begeleiding en ondersteuning voor zowel de moeder als [minderjarige]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/429434 / JE RK 24-2179
Datum uitspraak: 13 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige] ,
geboren op [geboortedag] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. L.A. Middelkoop te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader] ,
hierna te noemen de vader.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 3 december 2024;
  • de brief van 6 december 2024 van de GI met bijlage, ontvangen op 6 december 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de advocaat van de moeder met een kantoorgenoot als toehoorder, aan wie bijzondere toegang is verleend;
  • een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De moeder en de vader zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.4.
De advocaat van de moeder heeft medegedeeld dat de moeder wegens de verjaardag van het zusje van [minderjarige] niet bij de mondelinge behandeling aanwezig kon zijn.
1.5.
De kinderrechter heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld om schriftelijk dan wel mondeling tijdens een gesprek met de kinderrechter zijn mening over het verzoek kenbaar te maken. [minderjarige] heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij zijn moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 13 juni 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 15 juni 2024 tot 15 december 2024.

3.Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de GI schriftelijk samengevat aangevoerd dat [minderjarige] circa drie maanden bij de moeder en zijn zusje woont bij [jeugdzorg] (Ouder-Kind). De moeder is nog steeds blij dat haar zoon nu weer bij haar woont, maar zij heeft ook bemerkt dat de langdurige uithuisplaatsing ervoor heeft gezorgd dat [minderjarige] is veranderd. Voor haar gevoel moet zij de ‘troep’ opruimen die in haar ogen door de GI is veroorzaakt. Zo was hij aan het begin van de terugplaatsing erg veel aan het eten en pakte hij eten uit de kasten. [minderjarige] is groot van postuur en kan veel eten. Zij heeft [minderjarige] hierop aangesproken en aangestuurd. De moeder heeft ook haar zorgen hierover kenbaar gemaakt aan de GI. Ook heeft zij contact gezocht met een diëtist. Daarnaast heeft zij aan Ouder-Kind advies gevraagd om een slot op de kast te monteren. De moeder voelt zich desondanks in haar zorgvraag op dat vlak onvoldoende gehoord en ondersteund, terwijl zij daarover wel duidelijke signalen heeft afgegeven. Waar de moeder vanaf april 2024 meer in de weerstand was en zij dit soms nog steeds is, laat zij wel zien meer vertrouwen te hebben gekregen in de GI. Wel geeft de moeder regelmatig aan dat zij niet tevreden is over de begeleiding door Ouder-Kind. Dit omdat zij om hulp/ondersteuning vraagt, maar de begeleiding dan geen tijd zou hebben voor haar. Ouder-Kind geeft daarover aan dat een tekort aan personeel en tegelijkertijd ook de houding van de moeder daarin een rol speelt en dat de moeder zelf ook afspraken kan afzeggen.
4.2.
Het zusje van [minderjarige] laat blijken moeite te hebben met de terugkeer van [minderjarige] , zij vertoont jaloers gedrag. Er is een periode geweest waarin zij [minderjarige] begon te slaan en waarin er sprake was van toenemende discussies/frustraties. Inmiddels is het daarin wat rustiger geworden. De moeder stuurt hierop aan en zij legt ook uit dat zij nu haar aandacht moet verdelen. Wel uit zij nog steeds zorgen naar de begeleiding en de GI, omdat zij ziet dat [minderjarige] zich soms terugtrekt op zijn slaapkamer om de situatie uit de weg te gaan.
4.3.
[minderjarige] ligt sinds de thuisplaatsing veelal in bed. De moeder vindt dit niet goed, zij vindt het belangrijk dat hij naar school gaat en dat hij een dagbesteding heeft. De moeder kan hierin (op dit moment) niet het initiatief nemen om mee te zoeken of om gesprekken bij te wonen. De moeder heeft daarvoor hand-in-hand-begeleiding nodig en dat voortdurend wordt bezien wat haar wel en niet lukt. Dit omdat zij vaak overprikkeld raakt of heel onrustig kan zijn in haar hoofd. Ook is tijdens overlegmomenten gebleken dat de moeder het niet goed kan volgen als zij te veel informatie ontvangt.
4.4.
[minderjarige] is goed in contact met de begeleiding en hij komt af en toe ook langs op kantoor. In zijn houding is hij timide. [minderjarige] is naar de voetbal geweest, maar dat bleek voor hem te intensief. Ouder-Kind gaat met [minderjarige] verder uitzoeken wat hij aan andere vrijetijdsbesteding kan doen en wat hij leuk vindt. [minderjarige] staat voor wat betreft onderwijs nog aangemeld bij het [voortgezet speciaal onderwijs 1] te [geboorteplaats] . Hij krijgt huiswerk langs digitale weg. Het blijkt voor hem niet haalbaar om naar [geboorteplaats] af te reizen, omdat hij dit niet zelfstandig kan en dit niet veilig en verantwoord is. [minderjarige] is aangemeld bij het [voortgezet speciaal onderwijs 2]. Het blijkt voor het [voortgezet speciaal onderwijs 2] echter lastig om [minderjarige] passend onderwijs aan te bieden, deels wegens de omvangrijker gebleken ondersteuningsbehoeften van [minderjarige] en deels door het ontbreken van motivatie bij [minderjarige] .
4.5.
Door Ouder-Kind wordt gezien dat de moeder in de basis goed voor haar kinderen kan zorgen en dat zij ook ziet wat zij nodig hebben. De moeder stuurt aan op ritme en structuur, zelfverzorging, eten en aankleden. Zij vindt het belangrijk dat [minderjarige] er verzorgd bij loopt wat betreft kleding en dat hij aandacht heeft voor zijn hygiëne. De moeder is nog zoekende hoe [minderjarige] en zijn zusje als gezin zo goed mogelijk kunnen functioneren binnen een gezamenlijke leefruimte. Zij neemt contact op met de jeugdzorgwerker en met de begeleiding van Ouder-Kind als zij vragen heeft over [minderjarige] of wanneer zij tegen zaken aan loopt. Echter stelt zij zich niet altijd even goed open voor aansturing en voor adviezen. Dit lijkt ook afhankelijk van hoe zij zich voelt. Ook heeft Ouder-Kind aangegeven dat de moeder soms schijnbaar uit onmacht tegen de kinderen zegt dat zij het huis uit moeten wanneer zij niet volgens haar regels leven. Dit wordt door de moeder tegengesproken. Ook heeft de moeder nog een en ander te leren en te behalen om meer betrokkenheid te tonen naar de kinderen.
4.6.
De moeder ziet haar behandelaar twee keer per week. De moeder heeft recent kenbaar gemaakt dat zij wil stoppen met de behandeling. Dit omdat zij niet de goede klik en vertrouwensbasis voelt zoals zij die had met haar vorige behandelaar in [geboorteplaats] . Zij worstelt ook met gevoelens naar aanleiding van het overlijden van haar vader. Ook heeft zij last van stemmen in haar hoofd, waardoor zij overprikkeld raakt.
4.7.
[minderjarige] is op 10 september 2024 gestart met dagbesteding. Tijdens de intake/ kennismaking waren er twijfels over zijn motivatie vanwege zijn houding. De moeder en de begeleiding hebben [minderjarige] op het hart gedrukt dat de dagbesteding passend is en dat hij vooral moet laten zien dat hij gemotiveerd is, zodat hij zo spoedig mogelijk met school kan starten. De eerste twee/drie weken wordt in kaart gebracht welke vorm van dagbesteding passend voor hem is. Verder zal gekeken worden hoe hij in contact is met de begeleiding en met anderen en wordt er gewerkt aan het verder ontwikkelen van zijn sociale vaardigheden.
4.8.
De vader is wekelijks dan wel om de week in de weekenden aanwezig bij Ouder-Kind. De moeder ervaart veel steun vanuit de vader. Er is geen sprake van een relatie, maar zij dragen wel samen de zorg voor de kinderen en er is sprake van een soepel verlopend contact. Ook vertrouwt de moeder de vader volledig. Beide ouders willen het liefst niet dat de kinderen elders verblijven. Zij beschikken niet over een netwerk waar zij hun kinderen achter zouden kunnen laten. Tot dusver is de vader voor Ouder-kind en de GI niet goed genoeg in beeld om zijn thuissituatie te kunnen beoordelen. De moeder heeft met de vader besproken of hij open zou kunnen staan voor een huisbezoek bij hem thuis en dat zij daarbij zou kunnen aansluiten, zodat de GI ook zicht kan krijgen op zijn thuissituatie. De vader laat echter blijken weinig vertrouwen te hebben in de GI, omdat voor zijn gevoel de GI te zeer op het verleden terugkomt, zoals drugsgebruik.
4.9.
De GI vindt dat verkend moet worden of een gezinsopnametraject kan worden gevolgd. Daarmee kan er aandacht zijn voor de problemen van de moeder, terwijl tegelijkertijd de benodigde zorg voor de kinderen kan worden gerealiseerd. Er dient nog meer zicht te komen op de opvoedvaardigheden van de moeder en welke mogelijkheden zij hierin heeft. De huidige hulpverlening vanuit [organisatie] is vooral gericht op praktische ondersteuning van moeder en op haar persoonlijke problematiek, maar richt zich onvoldoende op de ontwikkeling van de kinderen en op het versterken van haar pedagogische vaardigheden. De moeder dient eerst het traject bij Ouder-Kind af te ronden en duidelijk af te stemmen wat zij nog dient te ontwikkelen om van de eerste schil naar de tweede schil (zelfstandig wonen in nabijheid van [jeugdzorg]) te kunnen gaan. Ook dient er aandacht te zijn voor wat de kinderen nodig hebben op het gebied van begeleiding of hulpverlening, mede gericht op het verwerken van de gebeurtenissen in de thuissituatie. Indien de moeder haar huidige behandeling niet wenst voort te zetten is een overleg op zijn plaats om te beoordelen hoe verder en/of er een andere partij nodig is. De GI acht daarom een verlenging van de ondertoezichtstelling als verzocht in het belang van [minderjarige] noodzakelijk.
4.10.
Bij brief van 6 december 2024 heeft de GI de kinderrechter bericht dat Ouder-Kind van [jeugdzorg] het onderzoek heeft afgerond wat betreft het goed genoeg ouderschap. Hieruit komen zorgen naar voren over de opvoedvaardigheden van de moeder. Namens de GI is mondeling - ter toelichting op haar brief - opgemerkt dat met name de individuele (angst)problematiek van de moeder ervoor zorgt dat zij voor haar kinderen als verzorger/opvoeder op dit moment onvoldoende beschikbaar kan zijn. Daarnaast is sprake van een wisselende samenwerking tussen haar en de ondersteuners/begeleiders. Ook lijkt [minderjarige] nog steeds niet gemotiveerd voor school. Wel heeft hij gedurende drie dagen per week dagbesteding. Ouder-Kind komt tot de conclusie dat, om in die situatie verandering te kunnen brengen, er geen andere optie wordt gezien dan een terugplaatsing van de moeder naar [geboorteplaats] . De verwachting is dat als zij daar in een haar meer vertrouwde omgeving verblijft en behandeld zal kunnen worden, er daardoor ook beter verder aan de doelen gewerkt zal kunnen worden. Er wordt momenteel gezocht naar mogelijkheden om tot een plaatsing in de regio [geboorteplaats] te komen, wat geen eenvoudige opgave is gebleken. Dit maakt dat de GI het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de verzochte periode van één jaar handhaaft. Daarmee kan de GI de vinger aan de pols houden als het gaat om de verdere voortgang. De GI kan eventueel ook instemmen met een beslissing, waarbij de ondertoezichtstelling wordt verlengd voor een periode van zes maanden en de beslissing op het restantverzoek wordt aangehouden.

5.Het standpunt van de moeder

Namens de moeder is door haar advocaat aangevoerd dat er tussen de moeder en de jeugdbeschermer van een positieve samenwerking sprake is. De moeder begrijpt de zorgen die er nog zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] . Ook ziet zij in dat daarvoor hulpverlening in een verplicht kader nog steeds nodig is. Echter vraagt ook de individuele problematiek van de moeder nog specifieke aandacht. Toen zij daarvoor in [geboorteplaats] werd behandeld was er sprake van een goede behandelrelatie, waardoor de moeder vooruitgang boekte. Het zou de stabiliteit van de moeder ten goede komen indien zij de behandeling in [geboorteplaats] zou kunnen hervatten. Met deze toelichting kan namens de moeder worden ingestemd met de verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling.

6.De beoordeling

6.1.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de kinderrechter, mits aan de gronden bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.2.
Uit de inhoud van de stukken en uit het besprokene tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat ten aanzien van [minderjarige] , sinds hij bij zijn moeder en zijn zusje woont, er naast voorzichtig positieve ontwikkelingen ook nog zorgen zijn. [minderjarige] laat blijken moeite te hebben met zijn positie in het gezin en hij kampt met eetproblematiek. Verder neemt [minderjarige] inmiddels deel aan dagbesteding, maar is hij nog onvoldoende gemotiveerd voor school. De moeder kan bovendien wegens haar eigen individuele problematiek op dit moment onvoldoende als verzorger/opvoeder voor [minderjarige] beschikbaar zijn. De huidige behandeling heeft niet het gewenste resultaat, met name omdat de moeder met haar huidige behandelaar geen goede klik of vertrouwensbasis voelt. De GI zoekt daarom naar een mogelijkheid om [minderjarige] en de moeder in de regio [geboorteplaats] te plaatsen, nu de moeder betere ervaringen heeft met de aldaar geboden behandeling.
6.3.
Op grond van de hiervóór beschreven omstandigheden is de kinderrechter van oordeel dat aan de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling nog steeds wordt voldaan.
Rekening houdend met de zorg- en probleemaspecten, waaraan in het kader van de ondertoezichtstelling nog gewerkt dient te worden, en de tijd die daarvoor naar verwachting nog nodig zal zijn, ziet de kinderrechter geen aanleiding om de ondertoezichtstelling voor een kortere duur te verlengen dan verzocht en de beslissing op het restant van het verzoek aan te houden. Daarin weegt de kinderrechter mee dat er op dit moment nog geen mogelijkheid is gevonden om [minderjarige] en de moeder in de regio [geboorteplaats] te plaatsen. Naar verwachting gaat daar nog enig tijd overheen. Daarna kan de noodzakelijke hulpverlening in de regio [geboorteplaats] pas worden opgestart/voortgezet. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar.
6.4.
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op de aard van de maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
Dit leidt tot de navolgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 15 december 2024 tot 15 december 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2024 door mr. De Vlieger, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op schrift gesteld op 24 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.