ECLI:NL:RBZWB:2024:9312

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
C/02/428649 / JE RK 24-2063
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Vlieger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de kinderbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van zes maanden, gezien de zorgen over haar ontwikkeling en de situatie waarin zij en haar moeder zich bevinden. De ouders van [minderjarige] zijn gevlucht uit Oekraïne en wonen momenteel in Nederland, waar zij een geïsoleerd bestaan leiden zonder een sociaal netwerk. De moeder heeft te maken met gezondheidsproblemen en er zijn zorgen over de opvoedingssituatie en het schoolverzuim van [minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter de betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder, de Raad en de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] en dat de hulpverlening in een vrijwillig kader niet voldoende is geaccepteerd. Daarom is besloten om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor een periode van zes maanden, met de mogelijkheid voor de GI om de noodzakelijke hulpverlening te organiseren en te coördineren. De kinderrechter heeft ook een brief aan [minderjarige] geschreven om de beslissing toe te lichten, waarin hij zijn zorgen over haar situatie en de noodzaak van hulpverlening benadrukt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/428649 / JE RK 24-2063
Datum uitspraak: 13 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
Zeeland–West-Brabant, Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige],geboren op [geboortedag] 2010 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats],
en
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende/verblijvende in Oekraïne.
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, locatie Etten-Leur,hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 12 november 2024;
  • het op de mondelinge behandeling van 13 december 2024 gewijzigde verzoek van de Raad, waarvan op 16 december 2024 de schriftelijke bevestiging is ontvangen.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder via een beeldbelverbinding;
  • een vertegenwoordigster van de Raad;
  • een vertegenwoordiger van de GI.
Tevens is langs telefonische weg gebruik gemaakt van de diensten van mevrouw [naam], tolk in de Oekraïense taal, registratienummer [nummer].
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn met elkaar gehuwd.
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder in Nederland.
2.3.
De vader verblijft feitelijk in Oekraïne.

3.Het verzoek

Door de Raad is oorspronkelijk verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad zijn verzoek aldus gewijzigd, dat nu wordt verzocht [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt verder de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de Raad schriftelijk en (aanvullend) mondeling – samengevat – het volgende aangevoerd. Vanwege de oorlogssituatie in Oekraïne zijn de moeder en [minderjarige] in maart 2022 vanuit hun [woonplaats] naar Nederland zijn gevlucht. De moeder en [minderjarige] wonen nu op een chalet op een camping en leiden daar een geïsoleerd bestaan. Zij beschikken nauwelijks over een sociaal netwerk. De vader verblijft met de meerderjarige broer van [minderjarige] in Oekraïne. Vastgesteld is dat bij [minderjarige] sprake is van overmatig schoolverzuim vanaf april 2022 tot en met april 2024. Het lukt de moeder niet om vanuit haar moederrol [minderjarige] te bewegen naar school te gaan. Ook zijn er zorgen over de interactie tussen de moeder en [minderjarige]. Daarin wordt gezien dat [minderjarige] erg bepalend is en de moeder meer volgend.
4.2.
Er heeft een schoolverzuimonderzoek plaatsgevonden. Daaruit is gebleken dat [minderjarige] in Oekraïne getuige is geweest van oorlogsgeweld, waarbij ook doden zijn gevallen. De moeder heeft met [minderjarige] huis en haard moeten verlaten en zij hebben bovendien hun vader/echtgenoot en broer/zoon moeten achterlaten. Een bijkomende zorg is dat de oorlog nog niet voorbij is en dat [minderjarige] en de moeder elke dag in onzekerheid en met het gemis moeten leven. In Nederland heeft [minderjarige] nog geen structurele therapie gehad om wat zij heeft meegemaakt in Oekraïne een plek te leren geven. Ook is er een sterk vermoeden dat de moeder te maken heeft met onverwerkte trauma’s en dat zij daardoor onvoldoende beschikbaar is voor [minderjarige]. Daarbij komt dat de moeder recent in het ziekenhuis is opgenomen wegens een levercirrose. Deze aandoening kan levensbedreigend zijn en maakt ook dat er zorgen zijn over mogelijk drankgebruik door de moeder. Omdat daar onvoldoende zicht op is, zijn deze zorgen niet volledig weggenomen. De gezondheidsproblemen van moeder maken [minderjarige]’s positie extra kwetsbaar. In geval van ziekenhuisopnames van de moeder is [minderjarige] immers op zichzelf aangewezen. Ook is het risico aanwezig dat de moeder nog voordat [minderjarige] meerderjarig wordt zal komen te overlijden.
4.3.
Gedurende inmiddels twee jaar wordt geprobeerd om zicht te krijgen op de opvoedingsomgeving en op de individuele problematiek van [minderjarige] om erachter te komen waar het schoolverzuim vandaan komt met als doel om hulpverlening voor haar in te zetten. Uit gesprekken met de gemeente en met de Jeugdreclassering is echter gebleken dat de moeder en [minderjarige] weliswaar meebewogen en aangaven zich voor hulpverlening open te stellen, maar dat zij zich daarvoor niet (voldoende) bereikbaar houden zodra de hulp daadwerkelijk in gang wordt gezet.
4.4.
Er zijn korte periodes van minder schoolverzuim, waarbij ook wordt gezien dat [minderjarige] aansluiting vindt bij leeftijdsgenoten. Deze zijn echter nooit van lange duur. [minderjarige] en de moeder wijten het vele schoolverzuim zelf aan de beperkte openbaar vervoersmogelijkheden om naar school te kunnen gaan en daarnaast aan het feit dat daar geen geld voor is. Hierin is vervolgens door hulpverlening ruimschoots meegedacht en gefaciliteerd, maar dit leidde niet tot verbetering. Wel werd er na de start van de Jeugdreclassering enige vooruitgang gezien, maar dat neemt niet weg dat nog steeds van bovenmatig schoolverzuim sprake is en dat [minderjarige] na de ziekenhuisopname van de moeder niet meer naar school is gegaan.
4.5.
Uit de signalen die de huisarts van [minderjarige] heeft ontvangen, blijkt dat zij kampt met somberheidsklachten en met suïcidale gedachtes. Hoewel [minderjarige] deze signalen zelf in een later stadium heeft ontkracht, lijkt het erop dat er bij haar meer speelt dat alleen schoolverzuim en dat er sprake is van psychische druk bij [minderjarige]. Hoewel [minderjarige] diep van binnen lijkt te beseffen dat hulpverlening nodig is, blijft onduidelijk wat de exacte belemmering is bij haar (en bij de moeder) om de hulpverlening, die zo hard nodig is, toe te laten. De moeder ziet en onderkent de problemen waarmee [minderjarige] worstelt. Dit heeft haar doen besluiten om [minderjarige] naar de huisarts te sturen. Tegelijkertijd wordt de moeder ook belemmerd door haar eigen zorgen over de toekomst, zowel waar dit haar fysieke als haar mentale welbevinden betreft.
4.6.
Om de zorgen voor het veilig opgroeien van [minderjarige] weg te kunnen nemen is het van
belang dat onderstaande doelen behaald worden:
- [minderjarige] ervaart hulpverlening die aansluit bij haar behoeften en klachten;
- [minderjarige] heeft een stabiele thuissituatie, waarin:
o zij ervaart dat zij ontlast wordt ten aanzien van haar zorgtaken voor de moeder;
o zij ervaart dat de moeder wordt ondersteund bij de opvoeding, waardoor de moeder haar meer kan aansturen en begeleiden;
o zij ervaart dat de moeder beschikbaar is op momenten dat dit voor haar nodig is;
o zij ervaart dat er mensen zijn in haar omgeving op wie zij terug kan vallen;
- [minderjarige] volgt structureel onderwijs.
4.7.
[minderjarige] neemt nu soms de ouderrol op zich en probeert zo de controle te houden. De huisarts, de gemeente en de Raad merken op dat [minderjarige] en niet de moeder in gezamenlijke gesprekken het initiatief heeft en dat zij daarin de regie voert. Volgens de Raad dient daarom systemische hulpverlening te worden ingezet om meer zicht te kunnen krijgen op de relatie tussen [minderjarige] en de moeder, maar ook op de positie van de vader en van die van haar broer. Daarnaast is hulpverlening nodig voor zowel [minderjarige] als voor de moeder om te werken aan onverwerkte trauma’s. Voor [minderjarige] geldt meer specifiek dat er een hulpverleningsvorm dient te komen die aansluit bij wat zij nodig heeft en die bij haar past. Ook kan met de inzet van de juiste hulpverlening worden ingezet op het uitbreiden van een sociaal netwerk. Dit is nodig gezien de medische zorg die de moeder nodig heeft, waardoor zij niet altijd beschikbaar zal zijn voor [minderjarige]. Voor [minderjarige] is creatieve therapie mogelijk een optie. [minderjarige] lijkt daarvoor open te staan, maar de kans wordt ook aanwezig geacht dat zij daarbij onvoldoende zal aansluiten of dat zij haar medewerking aan deze hulpverlening niet weet vol te houden.
4.8.
De Raad concludeert op grond van het voorgaande dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat in haar belang een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. In eerste instantie is verzocht een ondertoezichtstelling uit te spreken voor een periode van een jaar. Daarbij ging de Raad ervan uit dat eerst een periode nodig zal zijn om vast te stellen of de ontwikkelingsbedreigingen met hulpverlening kan worden afgewend, voordat hulpverlening daadwerkelijk kan worden opgestart. Mede gelet op wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, kijkt de Raad inmiddels anders tegen deze situatie aan. Dit omdat achteraf is gebleken dat de hulpverlening in een vrijwillig kader om meerdere reden niet van de grond is gekomen. Deels komt dit omdat er onvoldoende zicht is op de woonsituatie van [minderjarige] en de moeder, deels door de wisselende opstelling van [minderjarige] en de moeder ten aanzien van de aangeboden hulp/ondersteuning en deels door een taalbarrière. Hierdoor kwam over en weer geen goede communicatie en samenwerking met de betrokken instanties tot stand. Om de psychologische hulpverlening voor [minderjarige] te bespoedigen heeft de Raad intussen contact gezocht met de Jeugdreclassering. Verder blijkt uit recente berichtgeving dat de gemeente actief zoekt naar een geschikte andere woonplek voor [minderjarige] en de moeder. Ook is van belang dat [minderjarige] en de moeder zich inmiddels meer zijn gaan openstellen voor de hulpverlening die de Raad noodzakelijk acht. Daarom wordt nu verzocht om een ondertoezichtstelling uit te spreken voor de duur van zes maanden.

5.Het standpunt van [minderjarige]

In haar gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] aangegeven dat zij het thuis bij haar moeder over het algemeen goed heeft, omdat zij daar een woon- en slaapplek heeft en eten en drinken krijgt. Zij zou echter graag willen dat er voor haar en voor haar moeder een betere woonplek beschikbaar komt. Met haar vader en haar broer, die in Oekraïne wonen, heeft zij zeer regelmatig telefonisch contact en via WhatsApp. Op dit moment gaat zij niet naar school omdat zij ziek is, maar zij wil wel weer naar school gaan. Dat er sprake is van veel schoolverzuim komt met name omdat er vanaf de locatie waar zij woont niet of nauwelijks bussen rijden. Ook werkt haar OV-chipkaart niet altijd. Het lukt haar en haar moeder niet om in deze situatie verandering te brengen, daarom hebben zij daar hulpverlening bij nodig. [minderjarige] zou graag psychologische hulp krijgen voor wat zij heeft meegemaakt. Door de gemeente is haar psychologische hulp beloofd, maar tot dusver heeft zij die nog niet gekregen. Ook staat [minderjarige] open voor creatieve therapie, al weet zij nog niet goed wat dit inhoudt. Op de vraag of ook haar moeder hulpverlening nodig heeft, antwoordt [minderjarige] dat zij daarover samen gesprekken hebben gehad. Daaruit heeft zij opgemaakt dat het voor haar moeder voldoende is om te kunnen wandelen of bezig te zijn wanneer zij zich slechter voelt en dat zij daarnaast geen hulp of ondersteuning nodig heeft. Zij bemerkt bij haar moeder ook geen gevoelens van verdriet.

6.Het standpunt van de moeder

De moeder onderkent dat hulpverlening nodig is voor [minderjarige] op het psychologische vlak en om het vervoer van en naar school te regelen. Ook zou zij graag zien dat er hulpverlening komt om ervoor te zorgen dat zij en [minderjarige] betere andere huisvesting krijgen. Zij kan daarom achter een ondertoezichtstelling staan voor de verzochte periode.

7.Het standpunt van de GI

Namens de GI is naar voren gebracht dat het voor [minderjarige] en de moeder lastig is gebleken om te gaan werken aan zaken waar zij tegenaan lopen op het vlak van geschikte huisvesting, het naar school gaan van [minderjarige] en het vinden van passende psychologische hulpverlening voor [minderjarige]. Dit komt deels door de hoeveelheid aan betrokken instanties en deels door een taal- c.q. communicatieprobleem. Daarvan uit bezien verklaart de GI zich bereid, in het geval dat de ondertoezichtstelling mocht worden uitgesproken, met de uitvoering daarvan te worden belast. Dit neemt echter niet weg dat er op een aantal vlakken intussen al concrete stappen zijn gezet. Zo houdt een hulpverlener van de [projectgroep] zich bezig met het actief zoeken naar een geschiktere woonplek voor [minderjarige] en de moeder. Daarnaast is de leerplichtambtenaar betrokken om samen met [minderjarige] de mogelijkheden te onderzoeken om haar dicht bij haar (toekomstige) woonplaats naar school te laten gaan. Ook zal er voor [minderjarige] naar een geschikte psychologenpraktijk in de buurt van de (toekomstige) woonplaats van de moeder en [minderjarige] gezocht gaan worden. Rekening houdend met al deze factoren en omstandigheden zou, schat de GI nu in dat het werken aan c.q. realiseren van de in de raadsrapportage geformuleerde doelstellingen mogelijk ook in een vrijwillig kader zou kunnen plaatsvinden. Wel heeft de GI binnen het kader van een ondertoezichtstelling meer mogelijkheden om de samenwerking tussen de diverse betrokken hulpverlenende instanties te bevorderen, daarover de regie te voeren en daarop - waar nodig - druk uit te oefenen. Met deze toelichting wenst de GI zich ten aanzien van het voorliggend verzoek te refereren aan het oordeel van de rechtbank.

8.Rechtsmacht en toepasselijk recht

8.1.
De kinderrechter stelt vast dat de vader, de moeder en de [minderjarige] de Oekraïense nationaliteit hebben. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de kinderrechter (ambtshalve) dient te beoordelen of hem in deze zaak rechtsmacht toekomt. Indien dit het geval is, dient de kinderrechter het toepasselijk recht te bepalen.
8.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Omdat de minderjarige haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
8.3.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is op het verzoek te beslissen, zal op grond van het bepaalde in artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op de verzoeken toegepast worden.

9.De beoordeling

9.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ingevolge dit artikel kan een minderjarige onder toezicht worden gesteld van een gecertificeerde instelling, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.
9.2.
Bij zijn beoordeling neemt de kinderrechter in aanmerking dat [minderjarige] met de moeder vanuit een oorlogssituatie naar Nederland is gekomen. Niet wordt uitgesloten dat [minderjarige] trauma’s heeft opgelopen. [minderjarige] en de moeder hebben momenteel geen ideale woonsituatie. Er is wel contact tussen hen en de vader en de broer van [minderjarige], die in Oekraïne wonen, maar in Nederland beschikken zij niet over een sociaal netwerk. Er is daarnaast sprake van overmatig schoolverzuim. Naast een motivatieprobleem bij [minderjarige] liggen daar ook praktische belemmeringen aan ten grondslag. Met name het vervoer naar en van school is een groot probleem. Ook zijn er zorgen over de rolverdeling tussen [minderjarige] en de moeder, nu daaruit niet blijkt van de gebruikelijke moeder-dochter verhouding en [minderjarige] zich daarin erg bepalend opstelt. Daarnaast bestaat het vermoeden dat ook de moeder kampt met onverwerkte trauma’s en zijn er zorgen over de gezondheid van de moeder, die een leveraandoening heeft (gehad) die levensbedreigend kan zijn. Hierdoor zijn er zorgen dat de moeder niet altijd als verzorger/opvoeder beschikbaar kan zijn voor [minderjarige]. Door meerdere instanties is aan [minderjarige] en haar moeder hulpverlening in een vrijwillig kader aangeboden, bedoeld om voldoende zicht op de situatie van [minderjarige] en de moeder te krijgen en te werken aan de problemen waar zij tegenaan lopen. Het is [minderjarige] en de moeder tot op heden echter niet gelukt om deze vrijwillige hulpverlening voldoende toe te laten, deels omdat zij zich daar niet volledig voor openstelden en deels vanwege de taalbarrière.
9.3.
De kinderrechter is op grond van de hiervóór beschreven feiten en omstandigheden van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling. De kinderrechter benadrukt dat hij het knap vindt hoe [minderjarige] en de moeder zich in moeilijke omstandigheden staande proberen te houden. Ook stelt de kinderrechter vast dat bij [minderjarige] en de moeder geen onwil bestaat om de noodzakelijke hulp te accepteren. Tegelijkertijd is het hen door omstandigheden nog niet gelukt om deze hulpverlening voldoende toe te laten. Gezien de ernst en omvang van de problematiek die er speelt rondom de situatie van [minderjarige] en de moeder acht de kinderrechter een ondertoezichtstelling nodig, zodat de GI de mogelijkheid krijgt om de nog noodzakelijke hulpverlening goed te organiseren en te kaderen en daarover de komende tijd regie te voeren. De kinderrechter zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van zes maanden. Net als de GI heeft de kinderrechter er vertrouwen in dat [minderjarige] en haar moeder daarna met vrijwillige hulpverlening verder aan hun doelen kunnen werken.
9.4.
Omdat de kinderrechter zelf met [minderjarige] heeft gesproken, heeft hij aan [minderjarige] een afzonderlijke brief geschreven om zijn beslissing toe te lichten. Omdat [minderjarige] de Nederlandse taal niet (goed) machtig is, heeft de kinderrechter deze brief in het Engels geschreven. Deze brief is tegelijk met deze beschikking verzonden. De inhoud van deze brief luidt als volgt:

Dear [minderjarige],
In our conversation of December 12th, 2024, we talked about the request filed by the Dutch Child Protection Council (Raad voor de Kinderbescherming). The Child Protection Council has serious concerns about your development as a child here in the Netherlands. One of the concerns is that you have not been to school much lately. Also, there are concerns about the mental health of both you and your mother, considering what you have been through in Ukraine. Therefore, the Child Protection Council asked me (as children’s judge) for a so-called ‘ondertoezichtstelling’. In short, an ‘ondertoezichtstelling’ means that you and your mother will be supervised by the Youth Protection Service (Jeugdbescherming) and that mandatory help and support will be put in place for you and your mother. During the hearing of December 13th, 2024, I also talked with your mother, the Child Protection Council and the Youth Protection Service. After this hearing I made the decision to grant the requested ‘ondertoezichtstelling’ for a period of six months. This means that you and your mother will get help and support from the Youth Protection Service to work on the concerns.
I feel this is necessary, because I’m worried about your situation. In our conversation you told me that your current house on the campsite is in poor condition and you and your mother need help to find a better place to stay. You also told me that you would like to have psychological help and that it is hard for you to go to school because of problems with public transport. For your development, I find it very important that the Youth Protection Service will help and support you in finding a solution for these issues.
Finally, I would like to compliment you on how you have expressed yourself to me. I was impressed by your English and how you are trying to make the best of your situation after everything you have been through. You can be proud of yourself. I wish you all the best for the future.
With kind regards,
The children’s judge (de kinderrechter)

10.De beslissing

De kinderrechter:
10.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 13 december 2024 tot 13 juni 2024;
10.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2024 door mr. De Vlieger, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op schrift gesteld op 20 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.