ECLI:NL:RBZWB:2024:9307

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
C/02/428986 / JE RK 24-2120 (vaststelling contactregeling)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling contactregeling en verlenging ondertoezichtstelling voor minderjarige

Op 18 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vaststelling van een contactregeling en de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2019. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling, beoordeeld. De zaak betreft de minderjarige die bij zijn ouders woont, maar eerder bij zijn tante heeft gewoond. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over de opvoedsituatie en de communicatie tussen de ouders en de tante. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een contactregeling moet komen tussen de minderjarige en zijn tante, waarbij de minderjarige om de week op woensdag en zaterdag contact heeft met haar. Daarnaast is de ondertoezichtstelling verlengd tot 22 maart 2025, om de overgang van de minderjarige naar de ouders te begeleiden en om de nodige hulpverlening te waarborgen. De kinderrechter heeft benadrukt dat de situatie van de minderjarige en de communicatie tussen de betrokkenen in de toekomst verder moeten worden verbeterd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/428986 / JE RK 24-2120 (vaststelling contactregeling)
C/02/428984 / JE RK 24-2119 (verlenging ondertoezichtstelling)
Datum uitspraak: 18 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over de vaststelling van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken en verlenging ondertoezichtstelling
in de zaken van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. A. Koop - Van Vliet te Breda,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de tante] ,
hierna te noemen de tante,
wonende te [woonplaats] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de kinderrechter over het verzoek geadviseerd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het op 20 november 2024 door de GI ingediende afzonderlijke verzoekschriften, met bijlagen;
  • de brief van de GI van 3 december 2024, houdende een concretisering van het petitum van het verzoek;
  • de op 17 december 2024 van de advocaat van de moeder ontvangen brief over het verloop van de hulpverlening.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder en haar advocaat;
  • de tante;
  • een vertegenwoordiger van de GI;
  • een vertegenwoordiger van de Raad.
1.3.
Tevens is bijzondere toegang verleend aan:
- mevrouw [naam 1] , advocaat/stagiaire;
- mevrouw [naam 2] , begeleidster van de moeder.
1.4.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij zijn ouders.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 2 november 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 22 december 2024.

3.De verzoeken

3.1.
De GI verzoekt in de zaak met het kenmerk C/02/428986 / JE RK 24-2120 de navolgende contactregeling tussen [minderjarige] en de tante vast te stellen:
- een keer per twee weken op woensdag uit school ( [minderjarige] wordt opgehaald door tante) tot 19.00 uur (na het avondeten);
- een keer per twee weken op zaterdag om 17.00 uur (vanaf het avondeten) tot
zondag 19.00 uur (na het avondeten); dan wel,
- een zodanige omgangsregeling tussen [minderjarige] en tante vast te stellen zoals uw rechtbank juist acht.
3.2.
De GI verzoekt in de zaak met het kenmerk C/02/428984 / JE RK 24-2119 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de verzoeker

Met betrekking tot het verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling
4.1.
Ter onderbouwing van dit verzoek is door de GI schriftelijk en mondeling aanvullend - samengevat - aangevoerd dat [minderjarige] (5 jaar) in september 2020 op initiatief van zijn ouders bij zijn tante (vaderszijde) is gaan wonen en dat hij daar tot 8 april 2024 heeft verbleven. [minderjarige] heeft zijn opvoeding en verzorging grotendeels bij zijn tante gehad en hij is aan haar gehecht. Sinds juni 2023 is er een ondertoezichtstelling uitgesproken met als doel om [minderjarige] op een onbelaste manier terug thuis bij de ouders te laten wonen, een onbelast contact te hebben met de tante, terwijl er sprake is van een positieve communicatie tussen de tante en de ouders. De Raad achtte het daarbij van belang dat de vader de hulpverlening voor zijn emotieregulatie bij [ambulante hulp] zou continueren en daarvan ook zou profiteren. Ook was het van belang dat de moeder traumatherapie zou gaan volgens als gevolg van heftige gebeurtenissen in het verleden.
4.2.
Om de doelen te realiseren is een stappenplan gemaakt om gefaseerd en op een zorgvuldige manier de overgang van [minderjarige] vanuit tante naar de ouders thuis te realiseren. Getracht is om daarin zoveel mogelijk het tempo van [minderjarige] te volgen. Dit is van beide kanten met vallen en opstaan en met verwijten over en weer gegaan. De ouders vonden dat de terugkeer niet snel genoeg ging en dat tante teveel aan [minderjarige] hing. Daarentegen vond de tante het juist te snel gaan en maakte zij zich zorgen over de thuissituatie van [minderjarige] bij de ouders. Zowel de tante als de ouders hebben daarvoor (opvoed)ondersteuning gehad vanuit [zorggroep]. Daarbij was de hulp bij de tante gericht op een goede overgang van [minderjarige] naar de ouders en bij ouders op hun zorg- en opvoedsituatie. Deze hulp is bij beiden positief afgerond.
4.3.
Om de overgang voor [minderjarige] een plekje te geven dient er speltherapie te worden ingezet via [jeugdzorginstelling] in [woonplaats] . Echter komt deze hulpverlening voor hem en ook voor zijn broer tot dusver niet van de grond. De GI acht het van belang dat [minderjarige] deze speltherapie gaat volgen voordat de ondertoezichtstelling wordt afgesloten. Dit onder meer omdat [minderjarige] bij tante signalen afgeeft dat hij liever bij haar zou blijven, dat hij niet terug wil naar zijn ouders en dat hij verdrietig is. De ouders geven aan dat het wegens de grote reisafstand en om financiële redenen voor hen onmogelijk is om aan de afspraken in het kader van deze hulpverlening te voldoen. Er zal daarom met [jeugdzorginstelling] en met de ouders gekeken gaan worden naar een oplossing. Gebleken is intussen van mogelijkheden om de hulpverlening via school te laten verlopen. De verwachting is dat in de loop van januari 2025 met de hulpverlening kan worden gestart.
4.4.
De vader krijgt individuele begeleiding vanuit [ambulante hulp] in verband met zijn emotieregulatie. De hulp aan de vader verloopt goed volgens [ambulante hulp]. Ook de GI ervaart dat, in tegenstelling tot het begin van de ondertoezichtstelling, de vader nu beter in zijn vel zit en dat gesprekken met hem op respectvolle wijze gevoerd kunnen worden. De moeder zou traumatherapie gaan volgen, echter laat zij zien dat zij daar nog niet aan toe is. De moeder heeft een heftige tijd achter de rug met zorgen rondom de overgang van [minderjarige] , zij heeft wegens ziekte niet kunnen werken en er is intussen een derde kindje geboren. Ondanks dat het door al deze factoren voor haar onrustig was om met traumatherapie op te starten is zij van plan dit alsnog te gaan doen. Hiervoor heeft zij al enkele aanmeldingen gedaan.
4.5.
De problematiek schuilde in de kern meer in het gebrek aan communicatie en samenwerking tussen de ouders en tante. Ook kwamen er uit het raadsonderzoek zorgen naar voren over de loyaliteitsgevoelens van [minderjarige] naar zowel tante als zijn ouders en zorgden spanningen in het netwerk ervoor dat een veilig opvoedingsklimaat onder druk kwam te staan en [minderjarige] klem kwam te zitten tussen volwassenen. Gedurende de ondertoezichtstelling is het de vader en tante niet gelukt om samen met elkaar in gesprek te komen. Wel hebben zij elkaar recent gezien op de verjaardag van [minderjarige] . Er is daarom voor gekozen om de ouders samen en de tante apart te spreken over de voortgang van de overgang van [minderjarige] en zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Waar de vader en de tante aanvankelijk niet open stonden voor hulp bedoeld om hun samenwerking te verbeteren is er intussen meer rust gekomen in de situatie en lukt het beter om afspraken te maken, zoals voor extra contact tussen [minderjarige] en de tante, buiten de afgesproken afspraken om. Dit wordt door de moeder en tante onderling geregeld. Ook blijkt dat de ouders en de tante steeds meer vertrouwen in elkaar krijgen, wat ook blijkt uit het feit dat de tante de rekening van een bril voor [minderjarige] heeft voorgeschoten. Het betreft hier nog wel een prille ontwikkeling, bovendien kunnen de vader en de tante nog steeds niet met elkaar in gesprek. Om op dat vlak het verdere verloop alsook de hulpverlening voor [minderjarige] en het resultaat daarvan te kunnen blijven worden acht de GI in het belang van [minderjarige] een verlenging van de ondertoezichtstelling voor een periode van 6 maanden noodzakelijk. De GI handhaaft daarom haar verzoek.
Met betrekking tot het verzoek tot het verzoek tot vaststelling van een contactregeling
4.6.
[minderjarige] gaat momenteel één keer in de twee weken op zaterdag rond etenstijd naar tante en hij gaat op zondagavond na het eten terug naar de ouders. Daarnaast gaat hij één keer in de twee weken op woensdag uit school tot na het avondeten naar tante. De GI acht het in het belang van [minderjarige] dat de huidige contactregeling tussen hem en de tante, waaraan binnen de ondertoezichtstelling uitvoering wordt gegeven, wordt geborgd door het formeel vaststellen van deze regeling. Zoals eerder aangegeven is de relatie tussen ouders en de tante de afgelopen jaren niet positief geweest. Daarom zal naar inschatting er buiten het vastgestelde kader geen structureel contact van de grond komen in het geval dat er opnieuw een onderling conflict mocht ontstaan, terwijl [minderjarige] daar wel behoefte aan heeft. Als voorbeeld wordt in dat verband benoemd dat de tante heeft uitgesproken dat zij graag elke week op woensdag contact zou willen met [minderjarige] en dat ook [minderjarige] daar positief tegenover staat, maar de ouders hebben aangegeven daar niet achter te staan. Expliciet is daarom bij de formulering van het verzoek gekozen voor de op dit moment minimaal haalbare regeling. Dit met als reden dat bij een terugval in het contact tussen alle betrokkenen rechtens op die regeling kan worden teruggegrepen. Bovendien wordt door deze regeling voor [minderjarige] geborgd dat (a) hij bij zijn ouders woont en (b) hij in staat is een onbelast contact te hebben met zijn tante. Aangezien [minderjarige] een groot deel van zijn eerste levensjaren bij zijn tante is opgegroeid en zij voor hem een hechtingsfiguur is gebleken, is het ook om deze reden van belang om het contact tussen [minderjarige] en zijn tante te borgen middels een bij beschikking vastgestelde contactregeling.

5.Het standpunt van de moeder en haar advocaat

5.1.
In het van de advocaat van de moeder ontvangen recente verslag over het verloop van de hulpverlening hebben de ouders medegedeeld dat het (opvoed)ondersteuningstraject vanuit [zorggroep] succesvol is afgesloten en dat [minderjarige] , na een opbouw van acht maanden volledig is teruggekomen naar huis. Dit met een contactregeling, inhoudende om de week op woensdagmiddag spelen bij tante en om de week van zaterdag tot zondag blijven slapen bij de tante. Deze regeling verloopt goed en in onderling overleg kan van deze regeling worden afgeweken, ook als dit betekent dat er incidenteel van een ruimer contact sprake is. De overdrachtsmomenten verlopen ook goed, de tante komt bij de ouders thuis en het contact is verbeterd. De tante neemt nu tevens de oudste zoon mee op activiteiten, ook wil zij de kinderen meenemen op vakantie. Dit maakt dat zij als gezin en familie goede afspraken met elkaar kunnen maken. Dit in het belang van de kinderen. [jeugdzorginstelling] wilde de kinderen speltherapie bieden op locatie. Echter bleek dit vanwege de reistijd van school naar deze zorgaanbieder niet haalbaar. Vervolgens heeft de school in overleg met [jeugdzorginstelling] een regeling kunnen treffen, waardoor [minderjarige] speltherapie op school kan krijgen in de gymzaal. Alle doelen zijn behaald. Momenteel zijn de ouders bezig om opvoedondersteuning te regelen met [zorggroep] voor hun oudste zoon.
5.2.
De advocaat van de moeder heeft mondeling aanvullend naar voren gebracht dat uit het verslag duidelijk naar voren komt dat er in het belang van [minderjarige] er intussen door alle betrokkenen aanmerkelijke stappen zijn gemaakt. Echter is er ook een periode geweest, waarin sprake was van een gebrek aan communicatie en samenwerking tussen de ouders en tante en van loyaliteitsgevoelens van [minderjarige] naar tante en ook zijn ouders die voor onderlinge spanningen zorgden, waardoor de zorg- en opvoedomgeving van [minderjarige] onder druk kwam te staan. De ouders realiseren zich dat, ondanks alle vooruitgang die sindsdien is geboekt, er nog extra tijd nodig zal zijn opdat er van een daadwerkelijk bestendige situatie gesproken kan worden. Daarbij speelt in niet onbelangrijke mate een rol dat tussen de vader en de tante er van (optimale) communicatie nog geen sprake is. Ook begrijpen de ouders dat deze situatie maakt dat er bij alle betrokkenen behoefte bestaat aan zekerheid en houvast voor wat betreft de contactregeling tussen [minderjarige] en de tante. Met het verzoek, voor zover strekkende tot een contactregeling tussen [minderjarige] en de tante als verzocht kunnen de ouders daarom instemmen. Dit geldt niet voor het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. Er is immers sprake van in positieve zin gewijzigde omstandigheden, die met zich brengen dat [minderjarige] niet langer in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Ook is intussen door en op initiatief van de moeder zonder externe ondersteuning geregeld dat [minderjarige] therapeutische hulpverlening zal kunnen volgen op school. Verder staat de moeder op de wachtlijst voor EMDR therapie via Impegno, waarmee zij naar verwachting per februari/maart 2025 zal kunnen starten. De GI is in haar regie voerende en ondersteunende rol in de afgelopen periode meer en meer op de achtergrond geraakt. In de praktijk zijn er slechts één maal per 6 weken gesprekken tussen de jeugdbeschermer en de ouders. Bij die situatie past niet langer een voortzetting van het verplichte kader van een ondertoezichtstelling, althans niet voor een periode van 6 maanden als verzocht, maar voor hoogstens een periode van 3 maanden. Dit om de GI in de gelegenheid te stellen een borgingsplan op te stellen, gericht op het toewerken naar een situatie, waarin de hulpverlening die nog nodig is niet langer verplicht maar in een vrijwillig kader wordt ingezet. Met deze toelichting stelt zij zich namens de moeder op het standpunt dat de ondertoezichtstelling dient te worden verlengd voor een periode van maximaal 3 maanden en het verzoek voor het overige dient te worden afgewezen.

6.Het standpunt van de tante

6.1.
Door de tante is opgemerkt dat zij onderschrijft dat er in de afgelopen periode op meerdere vlakken en ook in de onderlinge communicatie en samenwerking belangrijke stappen voorwaarts zijn gemaakt. Intussen maakt zij zich nog wel zorgen over de draaglast van de ouders, op wie nu de verantwoordelijkheid rust voor de verzorging en opvoeding van drie kinderen. Als voorbeelden benoemt zij haar zorgen over dat de kinderen tijdig hebben gegeten en of zij over passende kleding beschikken. Ook is de communicatie tussen haar en de vader nog steeds voor verbetering vatbaar en heeft zij moeite met zijn soms onnodig sturende rol en opstelling in het geheel. In haar opvatting hebben de ouders nog hulp en ondersteuning nodig. Of dit betekent dat de ondertoezichtstelling dient te worden verlengd of dat de hulpverlening in een vrijwillig kader kan doorlopen wenst zij in het midden te laten. Zij kan achter het vaststellen bij beschikking van een contactregeling staan, zoals verzocht.

7.Het advies van de Raad

7.1.
Namens de Raad is naar voren gebracht dat gebleken is dat de in het petitum van het verzoek van de GI vermelde contactregeling de minimale regeling is waar de ouders en de tante achter kunnen staan. Daarvan uitgaande adviseert de Raad aan de rechtbank om op dat verzoek overeenkomstig te beslissen. Wel dienen de ouders en de tante met het oog op de toekomst rekening te houden met mogelijke aanpassingen voor zover de leeftijd en ontwikkeling van [minderjarige] met zich brengt dat zijn sociale leven verandert en hij een andere vrijetijdsbesteding krijgt. Verder acht hij het met name voor [minderjarige] van belang dat hij van de problemen die er (nog) tussen de tante en de vader spelen geen spanningen ondervindt. In dat verband spreekt hij de hoop uit dat de communicatie tussen de vader en de tante gedurende de komende tijd zal verbeteren.

8.De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling
8.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
8.2.
In het licht van het voorgaande acht de kinderrechter van belang dat de overgang van [minderjarige] vanuit zijn tante naar de ouders de nodige voeten in aarde heeft gehad. Dit wegens opvattingen van de ouders respectievelijk van de tante die niet met elkaar strookten en er daarvoor hulpverlening is ingezet om de overgang van [minderjarige] verantwoord te kunnen laten plaats vinden. Inmiddels is deze hulpverlening en ook de plaatsing van [minderjarige] bij de ouders positief afgerond. Wel zal [minderjarige] nog therapeutische hulpverlening gaan volgen via school en staat de moeder op de wachtlijst voor EMDR therapie via Impegno. Daarmee zal zij naar verwachting per februari/maart 2025 kunnen starten. De vader krijgt individuele begeleiding vanuit [ambulante hulp] in verband met zijn emotieregulatie. Verder is er onder regievoering van de GI tussen de ouders en de tante een contactregeling afgesproken. In de andere procedure is verzocht deze contactregeling, althans voor zover die minimaal haalbaar wordt geacht, bij beschikking vast te stellen. De kinderrechter stelt vast op grond van voormelde omstandigheden dat sprake is van zodanig positieve ontwikkelingen dat aan een overgang van de hulpverlening van een verplicht naar een vrijwillig kader gewerkt kan gaan worden aan de hand van een daarvoor door de GI nog op te stellen borgingsplan. Aangezien naar nu valt in te schatten daarvoor een periode van maximaal 3 maanden toereikend zal zijn zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling voor die periode verlengen en het verzoek voor wat het resterende deel betreft afwijzen.
Ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een contactregeling
8.3.
Ingevolge artikel 1:265g lid 1 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
8.4.
Op grond van artikel 1:377a BW heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Gelet op alle feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [minderjarige] en zijn tante. Hiermee kan een omgangsregeling tussen [minderjarige] en zijn tante worden vastgesteld in het kader van een procedure op grond van artikel 1:265g lid 1 BW.
8.5.
Naar het oordeel van de kinderrechter is het in het belang van [minderjarige] dat de aldus verzochte contactregeling overeenkomstig wordt vastgesteld. Naast dat bedoelde (basis)regeling houvast en zekerheid biedt kan daarmee tevens een solide fundament worden gelegd, van waaruit mogelijk verder kan worden gewerkt aan (verdere) verbetering van de onderlinge communicatie en samenwerking tussen de ouders en de tante. De kinderrechter zal daarom bij de hierna te geven beslissing bedoelde contactregeling overeenkomstig vaststellen zoals verzocht. Benadrukt wordt ten slotte dat die beslissing de mogelijkheid onverlet laat dat in onderling overleg tussen de ouders en de tante nader tot een uitbreiding daarvan wordt gekomen, indien blijkt dat dit in het belang van [minderjarige] is.

9.De beslissing

De kinderrechter:
in de zaak met het kenmerk C/02/428984 / JE RK 24-2119
9.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 22 december 2024 tot 22 maart 2025;
9.2.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
9.3.
wijst af het meer dan wel anders verzochte;
in de zaak met het kenmerk C/02/428986 / JE RK 24-2120
9.4.
stelt een contactregeling vast tussen [minderjarige] en de tante met de navolgende inhoud:
- één keer per twee weken op woensdag uit school ( [minderjarige] wordt opgehaald door tante) tot 19.00 uur (na het avondeten);
- één keer per twee weken op zaterdag om 17.00 uur (vanaf het avondeten) tot
zondag 19.00 uur (na het avondeten);
9.5.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024 door mr Sumner, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op schrift gesteld op 20 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.