ECLI:NL:RBZWB:2024:930

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
C/02/418161 / FA RK 24/254
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om zorgmachtiging op basis van vermoedelijke psychische stoornis

Op 8 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het verzoek was ingediend door de officier van justitie ten aanzien van een betrokkene, geboren in 1999, die op dat moment niet aanwezig was bij de mondelinge behandeling. De advocaat van de betrokkene, mr. C.E.J.E. Kouijzer, heeft het standpunt van de betrokkene kenbaar gemaakt, waarbij werd gesteld dat er geen sprake was van een psychische stoornis en dat er geen ernstig nadeel bestond. De psychiater en de geneesheer-directeur hebben tijdens de behandeling hun twijfels geuit over de noodzaak van verplichte zorg, waarbij werd opgemerkt dat de gedragingen van de betrokkene mogelijk drugsgerelateerd waren en dat er op dat moment geen overlast was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen definitieve diagnose was gesteld en dat het vermoeden van een psychische stoornis niet voldoende was om aan de wettelijke criteria voor een zorgmachtiging te voldoen. De rechtbank heeft daarom het verzoek afgewezen, met de overweging dat de betrokkene op dat moment geen ernstig nadeel veroorzaakte en dat hij zijn leven op orde leek te krijgen met een nieuwe baan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/418161 / FA RK 24/254
Machtiging tot het verlenen van verplichte zorg
Beschikking van 8 februari 2024van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:
[betrokkene],
geboren op [geboortedag] 1999 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonadres] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. C.E.J.E. Kouijzer te Middelburg.

1.Procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift van 18 januari 2024, ingekomen ter griffie op 18 januari 2024.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- de medische verklaring van 21 december 2023;
- een zorgplan van 4 januari 2024;
- een (niet-ingevulde) zorgkaart van 12 januari 2024;
- de bevindingen van de geneesheer-directeur van 16 januari 2024;
- de gegevens over eerder afgegeven machtigingen ingevolge de Wet Bopz en de Wvggz;
- een afschrift van de justitiële documentatie en/of de politiemutaties.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 2 februari 2024, in de hierboven genoemde accommodatie.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling waren aanwezig en heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- de advocaat van betrokkene;
- dhr. [naam 1] , de psychiater;
- dhr. [naam 2] , de geneesheer-directeur (telefonisch aangesloten).
1.4
De officier van justitie is zoals hij reeds aangaf in zijn verzoek niet op de mondelinge behandeling verschenen en dus ook niet gehoord.
1.5
De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft mr. Kouijzer aangegeven dat zij betrokkene ongeveer drie keer heeft gesproken en dat zij bij betrokkene er op heeft aangedrongen om tijdens die behandeling aanwezig te zijn. Betrokkene heeft een baan en moest vandaag werken. Daarom heeft betrokkene de keuze gemaakt niet te verschijnen. Mr. Kouijzer heeft aan betrokkene gevraagd of hij wenst dat de behandeling van het onderhavige verzoek op een later moment wordt gepland. Hierop heeft betrokkene aangegeven dat niet te wensen, omdat hij dan ook waarschijnlijk aan het werk is en geen behoefte heeft aan een mondelinge behandeling. Desgevraagd heeft mr. Kouijzer aangegeven op de hoogte te zijn van het standpunt van betrokkene en zij voldoende gemachtigd is om namens betrokkene zijn standpunt kenbaar te maken, temeer omdat betrokkene de stukken heeft ontvangen, zij die met hem heeft doorgenomen en betrokkene zijn advocaat ook schriftelijk heeft geïnformeerd over zijn standpunt met betrekking tot het verzoek. Gelet hierop heeft de rechtbank, met instemming van mr. Kouijzer, bepaald dat het onderhavige verzoek zonder aanwezigheid van betrokkene wordt behandeld.

2.Verzoek

2.1
De officier van justitie verzoekt de rechtbank een zorgmachtiging te verlenen ten behoeve van betrokkene, voor de duur van zes maanden en voor de navolgende vormen van verplichte zorg:
- toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- onderzoek aan kleding of lichaam;
- onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
- controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
- opnemen in een accommodatie.

3.Standpunten

3.1
Namens betrokkene is door de advocaat tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, gesteld dat het verzoek primair moet worden afgewezen of, subsidiair, moet worden toegewezen met alleen de vorm van verplichte zorg te weten ‘aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten (…)’. Betrokkene herkent zich niet de opgenomen psychische stoornis, omdat er nog geen exacte diagnose is vastgesteld. Daarnaast vormt betrokkene geen direct gevaar voor zichzelf en zijn omgeving. Betrokkene heeft sinds kort een nieuwe baan en probeert juist zijn leven verder op te bouwen. Dit maakt dat er geen ernstig nadeel bestaat. Ook vindt betrokkene de gedwongen zorg, als reeds sprake is van een psychische stoornis waardoor ernstig nadeel ontstaat, niet proportioneel. Betrokkene staat open voor een behandeling op vrijwillige basis. Enige tijd geleden heeft betrokkene zichzelf vrijwillig laten opnemen ter voorkoming van verplichte zorg. Het Fact-team kan betrokkene in het ambulante kader wellicht verder motiveren.
3.2
Door de psychiater is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, naar voren gebracht dat hij betrokkene een keer in een klinische setting heeft gesproken. Op basis daarvan heeft de psychiater het zorgplan opgesteld. Betrokkene heeft maar één of twee weken in een klinische setting verbleven, omdat er geen noodzaak is gezien om hem te behandelen. De psychiater twijfelt nog steeds aan de noodzaak om betrokkene te behandelen, ook omdat er twijfel bestaat over de aanwezigheid van een valide psychische stoornis. De zorgmachtiging is aangevraagd op het initiatief van de gemeente Vlissingen. Die is betrokken geraakt vanwege mogelijke overlast. Betrokkene heeft kennelijk overlast veroorzaakt onder invloed van drugs (designerdrugs). Hierdoor is betrokkene wantrouwend geworden naar zijn omgeving en heeft hij mogelijk overlast veroorzaakt. Dit zijn psychotische verschijnselen geweest. Betrokkene heeft in de kliniek geen drugs gebruikt, waardoor er ook geen overlast is geweest. Als betrokkene drugs gebruikt, dan gedraagt hij zich egocentrisch, eet hij veel, houdt hij geen rekening met andere mensen die opgenomen zijn en toont hij ongepast gedrag naar zorgverleners. Dat zijn wellicht persoonlijkheidsproblemen, maar die hoeven niet per se met verplichte zorg behandeld te worden. Betrokkene heeft bijzondere waanbeelden, omdat hij vindt dat COVID-19 niet heeft bestaan terwijl zijn moeder hierdoor op de intensive care heeft gelegen. Ook denkt betrokkene dat er stoffelijke overschotten van mensen aan kippen worden gevoerd. Gebleken is dat betrokkene niet meer in contact wil komen met mensen die met drugs te maken hebben en wil zelf geen drugs (meer) gebruiken. Betrokkene heeft nu een baan. Als betrokkene langdurig geen drugs meer gaat gebruiken, dan bestaat de kans dat de gedragsproblemen niet meer of minder zullen voorkomen. Hiernaast heeft de psychiater aangegeven dat als betrokkene vrijwillig een behandeling wil ondergaan, hij zich bij het Fact-team in Vlissingen kan melden en dat zij bereid zijn om met hem mee te denken en te helpen.
3.3
De geneesheer-directeur heeft tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, naar voren gebracht dat hij betrokkene nog nooit heeft gezien of gesproken en dat hij op basis van de medische verklaring, het zorgplan en de rapportage van de afdeling High & Intensive Care (HIC) zijn bevindingen heeft gegeven. Niet uitgesloten wordt dat, los van het gebruik van middelen, sprake is van een onderliggende psychotische stoornis. Betrokkene heeft bijzondere gedachten die psychotisch kunnen zijn en die de geneesheer-directeur verder vindt gaan dan complottheorieën. Het lijkt erop dat betrokkene zijn leven op orde begint te krijgen met zijn baan en mogelijke woning, maar dat maakt niet dat hij niet tijdens deze mondelinge behandeling kan verschijnen. Hierdoor vraagt de geneesheer-directeur zich af wat er in betrokkene omgaat. Hiernaast heeft de geneesheer-directeur aangegeven dat hij informatie mist over hoe het met betrokkene in de afgelopen periode is gegaan. Voorts heeft de geneesheer-directeur aangegeven dat verplichte zorg ingezet kan worden om diagnostiek te laten plaatsvinden. Ten slotte heeft de geneesheer-directeur aangegeven dat als het betrokkene niet lukt om zijn leven op orde te krijgen, dat hij dan vermoedelijk weer in beeld komt.

4.Beoordeling

4.1
De rechtbank overweegt als volgt. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is het de rechtbank duidelijk geworden dat iedereen het erover eens is dat betrokkene in het verleden vaak in aanraking is gekomen met de politie en dat er zorgen zijn over de denkbeelden die betrokkene kennelijk heeft. De rechtbank moet zich allereerst buigen over de vraag of sprake is van een psychische stoornis of dat sprake is van een vermoeden van die stoornis. De psychiater heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangegeven dat er mogelijk een psychische stoornis is geweest, maar dat die stoornis mogelijk voornamelijk drugsgerelateerd is geweest. De gedragingen van betrokkene zijn vermoedelijk voortgekomen uit het gebruik van drugs. Nu betrokkene tijdens de klinische opname geen drugs heeft gebruikt, er toen geen overlastmeldingen zijn gedaan en het er nu op lijkt dat de situatie van betrokkene in rustig vaarwater is beland, stelt de rechtbank vast dat de gedragingen van betrokkene in remissie lijken te zijn. Wat de rechtbank belangrijk vindt om hierbij mee te nemen, is dat betrokkene op dit moment een baan heeft als procesoperator en die functie kan hij naar het oordeel van de rechtbank niet of niet behoorlijk uitvoeren als hij psychotisch gedrag vertoont. De rechtbank stelt echter met de geneesheer-directeur wel vast dat de denkbeelden die betrokkene kennelijk heeft kunnen overkomen als waanbeelden, maar de rechtbank vindt in dit kader doorslaggevend dat betrokkene op dit moment die denk- of waanbeelden niet in gedrag uit waardoor ernstig nadeel ontstaat. De rechtbank ziet dat er op dit moment geen definitieve diagnose is gesteld dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis. Er kan sprake zijn van een vermoeden van een psychische stoornis indien dat voldoende is gebleken. Dat er een vermoeden van een psychische stoornis heeft bestaan die voldoende is gebleken kan de rechtbank aannemen, maar of het vermoeden van een psychische stoornis nu op dit moment nog voldoende gebleken en aan de orde is, vraagt de rechtbank zich af. Los hiervan ziet de rechtbank dat betrokkene dakloos is (geweest) en veel overlast heeft veroorzaakt, maar dit is op dit moment en gelet op de huidige situatie waarin betrokkene werkt, onvoldoende om te spreken van ernstig nadeel in de zin van de Wvggz. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat op dit moment niet wordt voldaan aan de wettelijke criteria. Daarom kan de rechtbank niet anders dan het verzoek afwijzen.
4.2
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. Van Eck, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2024 in tegenwoordigheid van mr. Hol, griffier, en op 22 februari 2024 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.