Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd omdat betrokkene als (snor)fietser de rijbaan had gebruikt op een locatie waar geen verplicht fietspad aanwezig was. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde, beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting heeft betrokkene aangevoerd dat de boete niet redelijk was, omdat het verkeersbord niet vanuit elke hoek zichtbaar was en de straat breed was, wat het moeilijk maakte om het bord te zien. Betrokkene was zich niet bewust van het feit dat zij een bord had gepasseerd en had haar weg te voet vervolgd.
De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft verzocht om het beroep gedeeltelijk gegrond te verklaren, met de argumentatie dat de gedraging kon worden vastgesteld aan de hand van een foto in het dossier. Tevens werd aangevoerd dat betrokkene niet was gewezen op het recht om gehoord te worden, wat een schending van de hoorplicht betekende. De zittingsvertegenwoordiger verzocht om een matiging van de boete met 25% vanwege deze schending, en nogmaals 25% vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging voldoende was vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant en dat er geen aanleiding was om aan deze verklaring te twijfelen. Echter, de kantonrechter vond het terecht om de boete te matigen tot € 50,-, rekening houdend met de omstandigheden waaronder de gedraging had plaatsgevonden. Het beroep werd gedeeltelijk gegrond verklaard, en de beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, waarbij het bedrag dat betrokkene te veel had betaald, moest worden terugbetaald.