Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene, een bromfietser, had een boete ontvangen omdat zij op 31 juli 2022 op de Sint Janstraat in Breda niet de rijbaan had gebruikt, terwijl er geen verplicht fiets/bromfietspad aanwezig was. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld, nadat de officier van justitie het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting heeft betrokkene aangevoerd dat de boete niet redelijk was, omdat er werkzaamheden waren die de weg versperden, waardoor zij moest uitwijken. Dit leidde tot een onduidelijke situatie, waardoor zij de verkeersborden niet goed kon waarnemen.
De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft verzocht om het beroep gedeeltelijk gegrond te verklaren, met als argument dat het beroepschrift te laat was ingediend, maar dat de omstandigheden aanleiding gaven om het toch inhoudelijk te behandelen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden, maar dat er aanleiding was om de boete te matigen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de onduidelijke situatie door de werkzaamheden op de pleeglocatie een belangrijke factor was en heeft de boete verlaagd tot € 40,-.
De beslissing van de officier van justitie is gewijzigd, en het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid had betaald, moet door de officier van justitie worden terugbetaald. De uitspraak is openbaar gedaan en betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.