Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene] B.V.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het parkeren op een parkeerplaats voor vergunninghouders zonder de vereiste vergunning. Betrokkene, een B.V., heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 21 november 2024 was de gemachtigde van betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig.
Betrokkene heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat de gedraging niet heeft plaatsgevonden, omdat hij een geldige parkeervergunning had voor het betreffende gebied. Hij heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder een acceptgiro voor de Bewoner Basisvergunning Huishouden (BVHH) voor vergunningsgebied 1304. De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep gegrond te verklaren, stellende dat betrokkene voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten tijde van de gedraging een vergunning had, maar dat deze niet zichtbaar was achter de vooruit van het voertuig.
De kantonrechter heeft overwogen dat niet is komen vast te staan dat de gedraging heeft plaatsgevonden. De rechter heeft geoordeeld dat betrokkene voldoende bewijs heeft geleverd van het bezit van een geldige parkeervergunning op de datum van de vermeende overtreding. Daarom is de boete ten onrechte opgelegd. De kantonrechter heeft het beroep gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en bepaald dat het bedrag van € 109,- dat betrokkene als zekerheid heeft betaald, door de officier van justitie moet worden terugbetaald. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.V. van Aardenne, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken.