Op 23 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een verzoekschrift op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoek was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. C. Peters, advocaat te Zaandam, en betrof een schadevergoeding ten laste van de Staat. De verzoeker had een schadevergoeding van € 2.475,66 voor kosten van rechtsbijstand en een forfaitaire vergoeding van € 340,00 of € 680,00 voor het indienen van het verzoekschrift aangevraagd. Tijdens de behandeling op 9 december 2024 was de verzoeker niet verschenen, maar zijn advocaat voerde aan dat er op de hoorzitting door het Openbaar Ministerie (OM) geen strafbaar feit was vastgesteld, wat leidde tot een beleidssepot. De officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, stelde echter dat er wel een veroordeling had kunnen volgen, waardoor het verzoek om schadevergoeding moest worden afgewezen.
De rechtbank overwoog dat de zaak was geëindigd zonder straf of maatregel en dat de verzoeker geen recht had op schadevergoeding, omdat de reden voor het sepot niet lag in het ontbreken van bewijs, maar in gewijzigde omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat er geen gronden van billijkheid waren om een schadevergoeding toe te kennen, aangezien de verzoeker had erkend berichten te hebben gestuurd die als bedreigend waren opgevat. De rechtbank wees daarom zowel het verzoek om schadevergoeding als het verzoek om een forfaitaire vergoeding af. De beslissing werd genomen door mr. J.P.M. Hopmans, rechter, in aanwezigheid van griffier I.L. Bruijnooge, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.