In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschrift op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.C.M. Tönis, heeft een schadevergoeding aangevraagd voor kosten van rechtsbijstand en reiskosten. De officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat het verzoek voor een deel kan worden toegewezen, met uitzondering van de reiskostenvergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een relatief gering verschil bestaat tussen de verzoeker en de officier van justitie over de hoogte van de gevraagde kilometervergoeding. Na overleg heeft de raadsvrouw ingestemd met een gematigde kilometervergoeding.
Op 9 december 2024 vond het onderzoek in de openbare raadkamer plaats, waarbij de officier van justitie aanwezig was, maar de verzoeker en zijn advocaat niet. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de verzoeker recht heeft op een vergoeding van de reis- en verblijfskosten die hij heeft gemaakt in verband met de behandeling van de zaak. De rechtbank heeft ook de kosten van rechtsbijstand in aanmerking genomen, waarbij de toekenning van de schadevergoeding is gebaseerd op billijkheid, zoals bepaald in artikel 534 lid 1 Sv.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om een bedrag van € 2.350,91 toe te kennen aan de verzoeker, bestaande uit € 2.010,91 voor kosten van rechtsbijstand en € 340,00 voor de indiening van het verzoekschrift. De beslissing is genomen door rechter mr. J.P.M. Hopmans en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.